- 192 -
die oprechtheid soms mengt met leugenachtigheid en die
ons vertelt van het gewone, niet geposeerde menselijke
leven van drie eeuwen geleden. Cats is vastgekleefd aan
de aardse werkelijkheid. Hij begeert een goede maatschap
pelijke positie, een gelukkig huwelijk, en daarenboven nog
dichterlijke roem en verheffing in de adelstand. Allemaal
menselijke ijdelheden waarin Huygens en Hooft zich niet
van hun kunstbroeder onderscheiden.
Het modern-menselijke van Cats is nu, dat hij dwars door
de rijkdom en weelde heenkijkt. Merkwaardig is het, dat
hij zijn rustige leventje in Zeeland vaarwel heeft willen
zeggen voor een Hollandse loopbaan die hem zijn innerlijk
evenwicht, met moeite herwonnen in zijn opvoedingstaak,
deed verliezen.
Zonder enige trots kijkt Cats op zijn pensionaristijd tot
zijn definitieve pensionering in 1652 terug. Zijn reaktie
op zijn aftreden is: "Goddank ben ik van dat lastige pak
verlost". Dit is geen gespeelde eenvoudigheid, geen valse
arrogantie. Cats verlangde al lange tijd naar een terugge
trokken bestaan. Hij vond dat op Zorgvliet en was er prompt
gelukkig. Zijn dichterlijke nabloei is voor persoonlijk ge
bruik. Cats poetst er zijn gekneusde ziel af en toe mee op.
Wij -als buitenstaanders uit de twintigste eeuw- storen ons
dan aan de talloze herhalingen van verzuchtingen en over
peinzingen. Soms onthutst hij ons met ontboezemingen die
wij niet schriftelijk in de openbaarheid zouden brengen,
althans niet zonder schroom.
Het naar buiten gekeerd zijn van Cats na jarenlange publi-
katie-ervaring, zijn materialistische instelling en tegelij
kertijd dwars daar doorheen zijn speurtocht naar innerlij
ke vastheid maken Cats voor ons tot een persoon, in wie
wij aktuele levensproblemen herkennen. Zijn dichtwerk
gunt ons een blik in de zeventiende-eeuwse zeden maar niet
minder in de levensloop van een van de boeiendste dichters
uit ons roerige verleden: de hooggeleerde en zoetvloeiende
Zeeuwse dichter Jacob Cats.
D. J. M. ten Berge.