- 246 -
BODEMKUNDIGE EXCURSIE NAAR ZUID-BEVELAND
Op 15 april 1978 maakten een 25-tal leden van Stad en Lande
onder leiding van ing. I. Ovaa (Stichting voor Bodemkarte-
ring) een bodemkundige excursie naar Zuid-Beveland.
Ons werd die dag de bodemgeschiedenis van Zeeland op uit
muntende wijze in het veld uitgelegd. Juist op Zuid-Beve
land is dat nog mogelijk, omdat daar in de nog niet herver-
kavelde landschappen de vorming en oudste bewoningsgeschie-
denis als het ware is af te lezen.
Het eerste excursiepunt was het schor voor de Hogerwaardpol-
der aan de Oosterschelde nog juist aan de Zeeuwse kant van
de provinciegrens.
Op een schor onderscheidt men kreken met hoger gelegen oe-
verwallen en daarachter lager gelegen kommen. De oeverwallen
bestaan uit klei en zand, de kommen uit klei. Ook aan de
plantengroei waren deze verschillen te zien: langs de kreek
vooral zoutmelde (Obione)in de kom Engels slijkgras (Spar-
tina)Belangwekkend was hier de geschiedenis van aanslib
bing. Zo'n 3 m onder dit schor (op -1 m N.A.P.) lag eens
Hinkelenoorddat verdronk na de stormvloeden van 1530 en
1532. Vooral na de afdamming van het Kreekrak in 1867 zette
de aanslibbing hier sterk door.
Is de aanslibbing groter dan 1 cm per jaar dan ontstaat een
kalkrijk sediment, hetgeen op de excursie met behulp van
zoutzuur op de oeverwal werd aangetoond. In de kommen vindt
ontkalking plaats, omdat de snelheid van opslibbing daar
ook minder is. Belangrijke conclusie: met het kalkgehalte
kan men niet zomaar een kleilaag dateren.
Na de koffiepauze in Yerseke werd het tweede excursiepunt
opgezocht. Dat lag in de Yerseke Moer aan de Everseweg, on
geveer halverwege Yerseke en het Kanaal door Zuid-Beveland.
Hier werd ons het Oudland gedemonstreerd. Het dankt zijn
ontstaan aan de overstromingen van het veen tijdens de Duin-
kerke-transgressiesVooral de Duinkerke Il-transgressie
(300-700) zorgde voor afbraak (=kreekvorming) en opbouw
(=aanslibbing) van dit gebied.
Opvallend werden de hoogteverschillen genoemd. De zandige
kreekruggen (dichtgeslibde kreken) liggen vrij hoog, de
poelgronden vrij laag, ook al omdat ze sterker in geklonken
zijn en ook daar het „moeren" plaats vond en zo de bestaande
hoogteverschillen nog accentueerde.