- 39 - luyde es roupende: God almachtig, wil gratie geven dattet tenminsten quetse van den lande vergaen moet. Indien wij yet meer vernemen dat nootelijck oft proufijtelijck waere voor Ulieden mijn heeren te weten, wij zullen Ulieden dair- van adverteeren gelijck wij betrouwen dat Ghijlieden ons van gelijcke doen zoudt, des noot zijnde. Eersaeme, wijse, zeer discrete heeren. Wij gebieden ons zeer vriendelijk t'uwerts ende bidden God almachtich ons allen te verleenen salicheyt, met haeste tot Zierezee op huyden den goeden vrijdach, anno XV LXXII voor paessche. Deur last van men heeren den Burghmeesters der stede van Zierezee, die alle Uwer Eerwaerden dienstwillige (w. g.) Cornelis Adriaenssen Op gisteren alle de dagh en gesyen brant in den Bryele op diverse plaetsen. Men vermoyt oft de piraten de cloisters oft andere kereken oft Godshuysen niet brande gesteken moegen hebben. Sij vyeren oyck alle nachte van den thoren van den Bryele, daer men oyck quaet vermoeden op heeft. De brief is gedateerd op goede vrijdag 4 april 1572. De brief werd op dezelfde dag in Goes ontvangen. De secretaris, mr. Cornelis Adriaensz. Backer (c. 1520- 1583) werd in 1558 secretaris van Zierikzee. Hij was Spaansgezind en werd tijdens het beleg van Zierikzee door de Spanjaarden onder Mondragon in 1575 gevangen genomen en naar Middelburg overgebracht. Hij werd in 1579 raad in het Hof van Holland te s-Gravenhage. (P. D. de Vos, De Vroedschap van Zierikzee. Middelburg, 1931. Blz. 34- 36) Het origineel van de brief berust thans niet meer in het archief van de stad Goes. Mr. L. P. van de Spiegel, die

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1979 | | pagina 7