- 54 -
EEN BRUGSE MOL
In de middeleeuwen had Brugge, via een vaart tot Damme en
verder door het Zwin en de Schelde, voor de scheepvaart
een direkte verbinding met de Noordzee. Door zijn grote
lengte verzandde deze waterweg gemakkelijk, wat een belem
mering was voor de schepen.
Reeds uit 14e eeuwse stadsrekeningen van Brugge blijkt de
noodzaak van baggeren om deze belangrijke vaarroute, voor
de destijds nog kleine zeilschepen, bevaarbaar te houden.
Men gebruikte daarvoor een zogenaamde mol. Dat was een
20 voet lange en 8 voet brede, dus 12 bij 6 meter, grote
boot. Aan de onderzijde waren krabbers of wroeters aange
bracht, ook wel aangeduid als een soort ijzeren egge. Van
de Brugse baggerboot wordt vermeld dat deze uitgerust was
met "engienen", zonder dat wordt aangegeven hoe we ons
dat precies moeten voorstellen.
Te Brielle heette een soortgelijk apparaat krabbelaar.
De Brugse mol had een bemanning van zes of zeven personen.
Deze werklieden noemde men daar "backers". De geslachts
naam Bakker, kan dus behalve aan een voorvader die brood
bakker was, ook aan zo'n baggeraar zijn ontleend. Het
woord bac vindt men thans nog terug in het franse woord
voor veerboot.
De baggeraars hadden tot taak om bij ebstroom de "engienen"
te bedienen, waardoor de modder onder het vaartuig werd
losgewoeld, zodat deze met de stroom zeewaarts werd gevoerd.
De naam "mol" van dit werktuig is ongetwijfeld ontstaan
door overeenkomst in werkwijze met het gelijknamige
woeldier
In 1581 raakte de Brugse mol defect en de plaatselijke
technici slaagden er niet in hem weer bedrijfsklaar te
maken. Op 23 mei van dat jaar reisden dan ook vanuit Brugge
"een tresorier en een schipwerker" naar Zierikzee om te
trachten daar de nodige kennis te vergaren om hun bagger-
werktuig te kunnen repareren. De vraag doet zich voor of
de Brugse baggerboot mogelijk te Zierikzee was gebouwd.
De Zierikzeese haven werd ook met zo'n mol op diepte ge
houden. Oude havens hadden meestal ook een spui of houwer.
De Houwerweg ontleent hieraan zijn naam. Een sluis vormde