-244-
Op Schouwen daar woonde een donkere Maagd
Wier beeld uit 't verleden nooit weg is gevaagd
Zij had een leuk neusjezo sierlijk en strevend
Daarbij een paar oortjesuit porcelein lévend
Zij was één stuk fierheidecht Schouwse glorie
Wat moeten we daarmee, zei men, potverdorie
Want zij zei maar steeds: "Jullie zijn mij te grof,
Ik voel niet voor koeien, een boer en een hof".
Op Schouwen daar woonde een donkere Maagd
Die, wegens haar lot op héél Schouw' is beklaagd
Zij had zeer veel schoons en een prachtige taille
Maar toch vond het manvolk haar maar een canaille
Men zei dat dit zo toch niet langer kon gaan
Zo vélen die hadden een aanzoek gedaan
Maar zij zei nog steeds: "Jullie zijn mij te grof,
Ik voel niet voor koeien, een boer en een hof".
Op Schouwen daar woonde een donkere Maagd
Die hebben ze daar toen.in stukjes gezaagd
Ze zijn toen die stukjes héél ruim gaan verdélen
Daardoor zijn de vrouwen daar nu: "Om te stélen"
De een kreeg haar kin en de ander haar mond
Een derde haar ogen, een vierde haar.front
En.'t klonk nog héél vaag door de stukjes en stof
"Ik houd niet van koeien, een boer en een hof".
Op Schouwen daar woonde een donkere Maagd
U ziet het..dat waagstuk dat is toen geslaagd
De één kreeg haar neusje, de ander heur haar
De volgende kreeg weer wat moois bij elkaar
De negende kreeg een klein stuk van haar armen
De tiende kon "hem" aan haar boezem verwarmen
Géén vrouw zei er meer: "Jullie zijn mij te grof,
Ik houd niet van koeien, een boer en een hof".