-438- De geschiedenis van de koopvaardij is er één van vallen en opstaan. Tussen 1720 en 1747 steeg het aantal koopvaardijschepen dat Zierikzee als thuishaven had van 75 tot 97. Die groei van de koopvaardijvloot ging gepaard met een achteruitgang van de visserij. Die groei is moge lijk een gevolg van de Slavenkas, die in die tijd voor een stukje sociale zekerheid zorgde. Iets dat de vissers niet kenden. Die zeeroverij speelde de Zierikzeese koopvaardij nogal eens parten. Zodanig dat de Zierikzeeënaars begonnen in te zien dat dergelijke praktijken hen geen windeieren zouden leggen. Daarom besloten ook zeelui uit Zierikzee de handelsvlag voor de piratenvlag te ruilen. Het bekendste kaperschip was wel het bijzonder snelle schip „De Goede Verwachting", voor de gelegenheid voorzien van 18 stukken vierponds kanonnen. Met wapengeweld en met listen wist de beman ning van dit schip andere schepen in Zierikzee op te brengen. Dat ging goed tot ze een zwaarder bewapende Engelse kaper tegenkwam. In de strijd die volgde moest „De Goede Verwachting" het onderspit del ven. Maar daarmee was het verhaal niet afgelopen. Want omdat de stuur man van „De Goede Verwachting" zo bekend was met de diepten en ondiepten van de plaatselijke wateren werd het hem toegestaan het roer over te nemen. Dat hebben de Engelsen geweten, want toen het daglicht aanbrak, bleken ze in de haven van Zierikzee te liggen. Ook het reisdoel en de duur van de reizen werden belicht. De Zierik zeese schepen bevoeren met name de wateren van het noordelijk half rond, Noord- en Oostzee, Middellandse Zee. Na 1770 koersten ze ook richting West-Indië. De handelswaar die deze vaartuigen aan boord hadden waren granen, meekrap en peulvruchten. Het accent lag ech ter op de doorvoerhandel. Een bijzonderheid vormden de tochten naar Engeland. In de periode van september tot december staken heel wat schepen, voornamelijk tweemasthoekers over naar Engeland om daar oesters te halen, die hier vervolgens weer werden uitgezet. Het leven aan boord, in veel jongensboeken wat romantisch voorge steld, was in de praktijk verre van idyllisch. Er heerste een strenge tucht. De regels voor het gedrag aan boord stonden beschreven in „de nieuwe instructies voor de Commissaris der Noble Zeevaart". Dron kenschap aan boord had, ook zonder ongelukken, gevolgen voor de dader. Wanneer hij daardoor zijn werk niet naar behoren kon uitvoe ren werd een derde deel van zijn maandgage verbeurd verklaard. En mocht het schip of de lading hier ook schade van hebben ondervon den, dan werd die eveneens op de zeeman verhaald.

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1988 | | pagina 10