-393- Vraagt men in Bruinisse naar ,,de schaapherder", dan noemt men onmiddellijk de thans 87-jarige Frans de Masier. Hij volgde in 1917/18 zijn vader, Krijn de Masier, in dit beroep op. Het Franse woord masier betekent keuterboer. Jan de Masier, de grootvader van Frans, was merkwaardigerwijze klein-landbouwer, conform de betekenis van zijn geslachtsnaam. Frans de Masier woonde als zelfstandig schaap herder in het dorp Sir Jansland, vanwaar zijn vrouw afkomstig was. Zijn schaapskooi stond echter buiten het dorp, aan de Nieuwerkerkse kant van de Staartdijk, nabij de boerderij van L. Deïst. Deze dijk loopt vanaf De Staart, zoals het voormalige haventje van Sir Jansland heet, richting Oosterland. Het weidegebied van De Masier bestond uit de taluds van de Staartdijk, vanaf zijn schaapskooi tot aan de Staart en verder de dijk van het vroegere Dijkwater (bedijkt 1954) tot aan de voormalige Dreischorse haven Beldert. Dit in totaal ongeveer 25 gemeten grote grondgebied pachtte De Masier jaarlijks voor 10,- per gemet van burgemeester J. C. van der Have en sedert 1926 van diens neef A. C. van der Have te Oosterland en het gedeelte van het Nieuwe Veer tot Beldert van L. J. Mol te Dreischor. Het water in het Dijkwater was zout en in de poldersloten brak. Alleen de in 1892 ingedijkte, slechts 4 hectare grote Nieuwe Veerpol- der bevatte zoet water, zodat de schapen uitsluitend daar hun dorst konden lessen. In de wintermaanden graasden zijn schapen ook wel op een weide of een stuk bouwland. Hiervoor kon hij terecht bij meer dan honderd grotere en kleinere boeren. Deze beweiding was voor hen voordelig, omdat de schapen, die met hun kleine pootjes slechts weinig vertrap ten, in de eerste plaats de „vuulte" aten, behalve de „stekels". Die moesten door de herder „gekapt" worden. In de tweede plaats bemest ten de schapen het land en 's nachts verbleven ze bij de boerderij op de „mispit" waar soms eerst stro was gespreid. Lag er veel sneeuw dan bleven de schapen gedurende de gehele dag in de schaapskooi, waar ze werden gevoerd met hooi, erwten- en bruine bonenstro. Aan de buitendijk liepen de schapen meestal aan twee kanten, tenzij een bovenop geplaatst betonnen muurtje, volgens ontwerp van De Muralt, dat verhinderde. Bij warm weer zochten ze echter altijd de windzijde op. Het aan de kant van het Dijkwater groeiende gras was een zoutminnende soort en niet zo in trek bij de schapen. Alleen als er pas een regenbui op was gevallen, vonden ze het juist erg smakelijk en liepen ze er snel op af.

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1988 | | pagina 5