-394-
Schaapherder was geen zwaar beroep, maar vergde wel veel werk
uren. Dagelijks, dus ook op de zondagen, ging de herder met zijn
kudde op pad. Zodra het 's morgens licht werd vertrok hij en pas
's avonds tegen het donker worden, keerde hij naar de schaapskooi
terug. Het gevolg daarvan was dat hij in de zomermaanden slechts een
korte nachtrust genoot. Om dat weer in te halen sliep hij in de namid
dag aan de dijk een flinke tijd. En dat kon ook, want zijn hond, altijd
een Hollandse herder, lette onderwijl geheel zelfstandig op de scha
pen. De hond ging altijd boven op de dijk liggen om de kudde goed te
kunnen overzien. Zag hij dat een schaap b.v. afdwaalde naar verboden
bouwland in de polder, dan rende de hond er onmiddellijk op af en
jaagde het terug naar het talud van de dijk. Werd de herdershond te
oud, dat was zo'n negen a tien jaar, dan kocht De Masier er een hond
bij, die door zijn oude soortgenoot werd opgeleid voor zijn werkzaam
heden. De herder behoefde zich er totaal niet mee te bemoeien.
In het begin van het jaar bestond de kudde uit ongeveer 125 fokscha
pen, twee-, drie- en vierjarige en nog 40 jaarlingen. In het eerste kwar
taal werden er jaarlijks circa 175 lammeren geboren. Een tweejarige
ooi kreeg meestal één lam, een oudere twee. Het eindresultaat was dat
de kudde in de zomer ongeveer 300 schapen telde. Op een tweetal ram
men na werden de mannelijke dieren, als ze twee maanden oud waren
reeds gecastreerd. Dat ging op een eenvoudige manier. Na het aan
brengen van een 5 centimeter lange huidsnede in het scrotum van de
ram nam de schaapherder beide teelballen in de mond en trok ze er
men zijn tanden uit! Dat was de algemeen gebruikelijke methode.
Werd een herder op wat gevorderde leeftijd tandeloos, dan nam een lid
van de jongere generatie dit werkje over. In het najaar verkocht De
Masier de hamels (onvruchtbaar gemaakte rammen) en de oudere
ooien aan schapenhandelaar Labeur uit Goes. Zo nodig fokte deze de
schapen nog wat op in een weide in De Poel op Zuid-Beveland, voordat
hij ze doorverkocht aan een slager.
Het beroep van schaapherder was destijds vanuit financieel oogpunt
geen slechte zaak. Een jonge ram bracht in het najaar ongeveer 30,-
op. Dat was in het begin van deze eeuw een aardig bedrag, vooral als
men bedenkt dat het weekloon van een landarbeider destijds hoog
stens 10,- bedroeg. De Masier droeg tijdens zijn werk normale kle
ding, maar had tijdens de wintermaanden wel een extra dikke jas
aan. Hij droeg meestal veldschoenen, maar op mooie zomerdagen pre
fereerde hij klompen. Op regenachtige dagen had hij een groene para
plu bij zich.