nieuw bestuur, de Centrale Directie; v. d. Halen werd hiervan de secretaris penningmeester. De diverse besturen hadden blijkbaar veel vertrouwen in v. d. Halen en deze wist het kennelijk steeds zo te spelen dat hij, ondanks sterke politieke veranderingen, steeds aan bod bleef voor functie's bij Schouwen. Het verduisterde bedrag is aanzienlijk. Dat een zo groot bedrag kon verdwijnen, misschien in de loop van vele jaren, wijst op een onvoldoende controle door het polderbestuur en de provincie op de gelden en/of een grote administratieve kundigheid van de penningmeester. Uit het vermogen van de penningmeester zelf kon slechts een klein deel worden geput. Over aanspreken van evt. borgen wordt niet gesproken. De rest moest opgebracht worden door de ingelanden. Dat heeft deze blijkbaar lang dwars gezeten, want veel later komt deze kwestie nog eens ter sprake in een request van C. viergever e.a. aan de Koning over de slechte afwatering van Schouwen. Juni 1839. De rekwestranten spreken (i.v.m. de sterke verhoging van het dijkgeschot) in het bijzonder over het deficit van den voormaügen penningmeester v. d. Halen, dat door de ingelanden niettegenstaande door diens ambtenaar behoorlijk borgtocht was gesteld, echter door hun is betaald geworden zonder daarvoor tot hiertoe eenige restitutie bekomen te hebben, behalve van den zoon van dien gewezen penningmeester, de heer C. J. van der Halen, Notaris te Brouwershaven. Ook tijdens de uitvoering van de vaak grote werken aan de dijken waren er mogelijkheden om met geld te knoeien en verduisteringen te plegen. 26 Sept. 1772: de aannemer van den boezem der binnensluis had de plaat gepoetst, medenemende de penningen, zonder de werklieden te betalen. 21 Jan. 1797: werd besloten 1,premie aan de bedienden der justitie te betalen voor elke misdadiger dien zij zullen ontdekken dat zich aan het stelen van 's polders materialen schuldig maakt, gelijk ook onder vorige besturen geschiedde. Veel ernstiger dan diefstal van wat loongelden en materialen was het volgende geval: 2 Jan. 1851 diende een werkman, M. Viergever, een klacht in tegen den dijkbaas van den Zuidhoek, H. Neerhout, dat deze met de aannemers knoeide, van hun geschenken aannam, en meer betaalde dagloonen aan Schouwen in rekening bracht, dan inderdaad verdiend waren. 28 Jan. 1851 gaf de directie aan de Gouverneur (van Zeeland) kennis dat niet alleen Neerhout in verzekerde bewaring was genomen, maar ook de oppercommies M. Caland, en later de voorzitter C. Tromp die, reeds voortvluchtig, te Bergen op Zoom was aangehouden. Juli 1852 kwam van Gedept. Staten bericht dat, nu de vroegere president bij arrest van 't Hof van Zeeland veroordeeld was en ontzet van zijne burgerschapsrechten, die betrekking vaceerde. Ook de oppercommies werd ontslagen, evenals dijkbaas Neerhout. Fokker tekent hierbij aan: „Uit de correspondentie blijkt, dat de voorzitter en opper-commies verdacht werden gelden getrokken te hebben uit dag- en vletloonen en andere zaken, waardoor de ondergeschikten gedrongen zouden zijn de dag- en weekloonen te verhoogen. Een tragisch einde van een man (Tromp), die bijna 50 jaren in het bestuur had gezeten, die blijkbaar wel berekend was voor de betrekking en van wien de directie getuigde dat hij, niettegenstaande zijn hooge jaren, nog best voor een zestiger kon doorgaan". Tenslotte nog een geval van diefstal dat ongetwijfeld verband houdt met de verovering van ons land door de Franse soldaten en de stichting van de Bataafsche Republiek in het begin van 1795. 3 Maart 1795 gaf de knape (bode) kennis dat hij den vorigen Zaterdag een kast in 's 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1989 | | pagina 29