De geschiedenis van de meekrapnijverheid op Schouwen-Duiveland Lezing door de heren E. Homburg en J. Schot op de algemene ledenvergadering van 25 november 1988. Afwisselend werd door beide heren de geschiedenis van de meekrapcultuur belicht, daarbij gebruik makend van een serie dia's. Meekrap is een plant, waarvan de wortel werd gebruikt voor de bereiding van een rode verfstof. Het is een blijvende plant, dat wil zeggen dat het loof ieder jaar afsterft. In mei werden de meekrapkiemen op bedden gezet. Kiemen zijn uitlopers van één- of tweejarige planten. Het delven gebeurde in het tweede of derde jaar. De plant werd 1 a 1.50 m hoog, de wortel 0.50 a 1 m lang. De teelt was zeer arbeidsintensief. Alles moest met de hand gebeuren. Er zaten ook grote risico's aan vast. De plant kon slecht tegen teveel water (vandaar de bedden), teveel droogte of te strenge vorst (wortels werden daarom in de winter afgedekt met aarde). In Nederland waren de voornaamste teeltgebieden Zeeland en de aangrenzende zeekleigebieden van Zuid-Holland en Brabant. Andere verbouwingsgebieden waren o.a. de Levant, Zuid-Italië, Elzas, Silezië. Meestoof Willem III in Noordgouwe. De meekrap werd verbouwd om een rode kleurstof te winnen. In hoofdzaak werd het gebruik voor het roodverven van textiel, leer en wol, maar er werd ook medicijn uit vervaardigd. Men kende meekrap een bloedafdrijvende kracht toe en het was bijv. een middel tegen rheuma. In de bereide meekrap zat maar 1% kleurstof. Er was dus heel wat meekrap nodig. De bereiding van de meekrap vond plaats in de meestoven. Eind van de 16e eeuw ontstond een oprichtingsgolf, vooral in de steden. Op Schouwen-Duiveland waren dat Zierikzee en Brouwershaven. Een tweede bloeitijd betrof de periode 1687-1723. Toen werden ook de meestoven op het platteland opgericht door o.a. ambachtsheren. In 1753 waren er 19 meestoven op Schouwen- Duiveland. Het grootste aantal, nl. 34, werd bereikt in 1896. In 1912 waren er nog 2 in werking. Uitgebreid werd ingegaan op de bereidingsprocessen in de verschillende meestoven: opberging in de koude schuur; voordroging in de toren; nadroging op de eest; en stampen in het stamplokaal met rosmolen. Het droogproces vereiste veel ervaringskennis. Te snelle droging had tot gevolg dat de wortels voor een deel verkoolden, zodat de kleurstof werd aangetast. Door een te langzame droging bleven de wortels te nat, waardoor de zuivering niet voldoende tot zijn recht kwam. Hierdoor kwam er teveel aarde in het meekrappoeder. De droger had de technische leiding in de stoof. Voordat de wortels op de eest kwamen vond er eerst een zuivering plaats. Wortels werden gedorst en vervolgens gezuiverd in een wanmolen. Het afval werd apart verkocht onder de benaming van muilen. De eest bestond uit een oven en een 29

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1989 | | pagina 31