Zeeuws, een bedreigd bezit Inleiding door de heer Dr. L. Koelmans op de algemene ledenvergadering op 14 april 1989 „Het zeeuws" in de titel van deze voordracht is gebruikt als samenvattende benaming voor de zeeuwse dialecten, met hun duidelijke overeenkomsten en hun opvallende verschillen. Sprekers eigen dialect is dat van Bruinisse, maar veel van de waargenomen verschijnselen zullen ook gelden voor de zeeuwse dialecten in het algemeen. Elk van die dialecten heeft immers te maken met de niet aflatende druk van de landstaal, d.i. het algemene gesproken en geschreven verzorgde nederlands. Een dialect (elk nederlands dialect) is in principe altijd al bedreigd. En wel tengevolge van het feit, dat het als streektaal functioneert onder de grote, zware koepel van de landstaal. De landstaal wordt gesproken en geschreven, terwijl het dialect over 't algemeen niet geschreven wordt, of alleen bij wijze van uitzondering. Door het ontbreken van een royale schrijfcultuur heeft het dialect een achterstand ten opzichte van de landstaal. Het zou een stevige steun voor het behoud en de versterking van het dialect zijn wanneer wij het regelmatig zelf zouden schrijven en lezen. Was dat het geval, dan zou het zeeuws ook wel een min of meer vaste spelling ontwikkelen, wat nu bepaald niet het geval is: ieder spelt maar wat op eigen houtje en mede daardoor is het voor de lezers en lezeressen onnodig lastig om stukjes in het dialect te verwerken. Nog een andere oorzaak leidt tot achterstand en bedreiging voor het dialect. Dat wordt namelijk in vele sferen van de samenleving niet gebruikt. Bijvoorbeeld in het onderwijs, bij de media (afgezien van locale omroepen), bij het openbaar bestuur, in kunst en wetenschap, in de kerkelijke sfeer enz. Dat heeft voor het dialect diep ingrijpende gevolgen. De gebruikssfeer van het dialect krimpt daardoor steeds meer ineen tot de wereld van huis, tuin en keuken, van het gewone dagelijkse leven in de dialectgemeenschap. Zodra gesprekken daarbovenuit gaan, red je het met het dialect niet meer, omdat het op zulk gebruik nu eenmaal niet berekend is. En als het dialect daarvoor niet gebruikt wordt, groeit het in de bewuste richtingen ook niet uit tot een elastisch en steeds opnieuw aangepast communicatiemiddel. Zo betaalt elk nederlands dialect z'n tol aan de landstaal, de tol van de steeds verdergaande gebruiksbeperking. Zodra het moeilijk wordt in het gesprek, neemt de landstaal het over: die is immers in principe voor alle doeleinden geschikt. Als men het goed overweegt, is de achterstand van het dialect ten opzichte van de landstaal uit allerlei dagelijkse verschijnselen af te lezen. Op plaatsnaamborden, straatnaamborden (uitzonderingen daargelaten), richtingaanwijzers enz. komt het dialect er niet aan te pas, ook niet in onderschriften beneden de „officiële" benamingen. Het zeeuwse volkslied kon blijkbaar niet zonder de landstaal. Ook het zeeuws-vlaamse en het schouwse volkslied niet. Familienamen komen op het papier (burgerl. stand, telefoonboeken enz.) vaak niet in de zeeuwse vorm tevoorschijn, maar in de hollandse versie. Bijvoorbeeld Geluk (niet Gelok), Krijger (niet Kriger), De Koning (niet De Keunenk) enz. enz. Kon men vroeger, zeg honderd jaar geleden, misschien in het dagelijks leven nog met het dialect alléén toe, op het ogenblik kan dat niet meer. Voor elke nederlander, ook voor elke zeeuw, is een redelijke beheersing van de landstaal onmisbaar geworden, zij het voor de een meer dan voor de ander. Lezen en verstaan van de landstaal lukt de dialectsprekers dan ook meestal wel. Maar met het zuiver 74

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1989 | | pagina 12