Drs. E. P. Botman en drs. P. v. d. Heuvel (inleider: prof. dr. C. A. van Swigchem): Monumentenzorg en welstand Conclusies: 1. Er is in de afgelopen vijftig jaren veel zorg bestaan aan individuele monumenten en in 't algemeen aan de oude historische bebouwing. 2. Bescherming en restauratie zijn goed van de grond gekomen. 3. De documentatie minder. 4. De wetenschappelijke beschrijving nog minder. 5. We staan aan de vooravond van een nieuwe periode, waarin aan de gemeente een grotere taak is toegedacht. Discussie 1. Hoe beoordeelt men de kwaliteit van de restauraties en van de zorg voor het stads- en dorpsgezicht. 2. Fungeert de welstand zoals het moet. 3. Wat zullen de gevolgen zijn van de decentralisatie van de overheidszorg. 4. Is er een grotere rol weggelegd voor particulieren en sponsors. 5. De toekomstige bijdrage van de Vereniging. 6. Hoe kan er documentatie worden bevorderd. 7. Spanningsveld tussen modern publiek en oud gebouw. Drs. M. C. Verburg: Vijftig jaar economische ontwikkeling Als uitgangspunt is het jaar 1939 genomen. De landbouw domineert. De nationale economie berustte voor 55°7o minder op de werkgelegenheid in de landbouw dan voor Schouwen-Duiveland gold; voor de provincie was dat 23%. Voor de industrie was dat omgekeerd: 81, respectievelijk 33% meer. Als oorzaken hiervan zijn aan te wijzen de insulaire positie en de krappe arbeidsmarkt. Daardoor was het inwonertal in 1950 (23.800) nauwelijks groter dan in 1900 (23.150). De scheidende werking van het water die in de middeleeuwen internationaal handelsverkeer, vooral in Zierikzee, bracht, keerde zich in de negentiende eeuw tegen het eiland. Alleen de tram betekende met de veerdiensten een belangrijke schakel met andere gebieden (Rijnmond!). De werkgelegenheid behield tot het jaar van de watersnoodramp (1953) een stabiel karakter. Nadien nam de landbouw qua werkgelegenheid zeer sterk af (herverkaveling en mechanisatie). De industrie groeide weinig. De dienstensector nam, gekoppeld aan de enorme stijging van het toerisme zeer sterk toe. Vóór 1953 was er nauwelijks sprake van massale recreatie. Het aantal overnachtingen kan thans worden gesteld op 33/i miljoen per jaar. De verkeersverbeteringen door de aanleg van de dammen en bruggen hadden dus alleen effect op het toerisme, daartoe ook het omvangrijke dagtoerisme gerekend. Intern werd de tram vervangen door de bus en kwam een concentratie van de vele kleine landbouwhavens tot stand. Voor de toekomst zou behalve voor de recreatie wellicht ook voor kleine industriën en distributiebedrijven, de centrale positie kunnen worden versterkt door de aanleg van de Westerschelde- oeververbinding. 98

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1989 | | pagina 4