werden op grond van genoemd Koninklijk Besluit aangemaand alsnog aan het gemeentebestuur een vergunning aan te vragen tot het hebben en houden van deze bergplaatsen. De heer De Kater bleef vanzelfsprekend niet achter en diende onmiddellijk een verzoek in. Veel stadgenoten hadden het voorzien, dat De Kater een weigering in zijn bus kreeg, terwijl de andere verzoekers de vereiste vergunning in ontvangst mochten nemen. Burgemeester en Wethouders waren niet over een nacht ijs gegaan en motiveerden hun besluit van 25 november 1865 zeer uitvoerig. Het perceel aan de Oude Haven zuidzijde - nu no. 4 - was een der hoogste panden van de stad en leverde gevaar op, wanneer het als steenkolenpakhuis zou fungeren. Dit te meer omdat reeds eerder een broeiing had plaats gevonden. De benadeelde eigenaar ging in hoger beroep, maar alles vergeefs. In hoger beroep werd bevestigd, dat het perceel geen kolenpakhuis mocht blijven. Het is te begrijpen, dat De Kater zich door deze uitspraak erg gegriefd en verbolgen voelde. Hij gaf blijk van zijn ongenoegen door gelijkvloers de deuren en vensters te laten uitnemen en het gebouw voor ieder open te laten staan. Nadat het gemeentebestuur hem tot sluiting had gedwongen voldeed hij hieraan op de volgende manier: 1. alle openingen in de voorgevel liet hij dichtspijkeren met stukken hout van het grofste en vuilste soort, tot grote ergernis van de buren; 2. op de voorgevel tussen de twee benedenkozijnen liet hij op een grijze ondergrond met witte letters het volgende opschrift plaatsen: „Dit pakhuis is op den 25 November 1865 door Burgemeester en Wethouders van Zierikzee, uit vrees voor broeiing, als bergplaats van steenkolen afgekeurd, niettegenstaande de Directie der brandweer een gunstig rapport had uitgebracht. Leviticus XIX vers 15." LEVITICUS 19. 15 Gij zult geen onrecht doen in het ge richt; "gij zult het aangezicht des geringen niet aannemen, noch het aangezicht des grooten voortrekken; in gerechtigheid zult gij uwen naaste richten. Naar aanleiding van laatstgenoemde tekst uit de Bijbel heette het pakhuis sedert die tijd in de volksmond „Leviticus". Het uiterlijk aanzien van het leegstaande gebouw ging de volgende 10 jaren er bepaald niet op vooruit en ook het inwendige had danig te lijden. De glasvensters en kruiskozijnen waren ingegooid en het geheel bood een desolate aanblik. Bij de wet van 2 juni 1875 werd het eerder genoemde Koninklijk Besluit van januari 1824 ingetrokken en dit opende voor De Kater nieuwe perspectieven. Het pakhuis kon als bergplaats van steenkolen opnieuw in gebruik genomen worden. De Kater bracht dit voor hem heugelijke feit ter openbare kennis op de volgende wel zeer originele manier: een advertentie in de Zierikzeesche Nieuwsbode met de volgende inhoud: LEVITICUS. 18651875. De ondergeteekende geeft bij deze aan alle belangstellen den kennis: dat hij heeft goedgevonden het welbekende pak huis Leviticus, staande op de Oude Haven, sedert 1865, op hooger bevel, als bergplaats van steenkolen buiten gebruik gesteld, als zoodanig weêr in gebruik te nemen. Het zal bij aankomst der eerste lading plechtig worden ingewijd, bij welke gelegenheid hij de Buurtjes van dit pand uitnoodigt om daarbij tegenwoordig te zijn, ten einde getuige te wezen van die, voor hem zoo vreugdevolle heropening. Zierikzee, 13 Sept. 1875. M. F. C. DE KATER. Het einde van de Zierikzeese kermis op 18 september 1875 werd aangegrepen voor de „vreugdevolle heropening". Een korps straatmuzikanten na afloop van de kermis hier nog aanwezig verhoogde het 264

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1991 | | pagina 10