goeds te zeggen had, dan mompelde een
van de buurvrouwen prompt „och, laet de
boeren ma dorse". Pas later heb ik
begrepen dat dit nóg een betekenis had.
Boven aan de straat, zoals de mensen dat
noemden, stond haaks er op een rijtje
huisjes, in het verlengde van de Melkmarkt
(zie tekening) van waaruit je de gehele
lengte van de straat kon overzien, nu de
nummers 1, 3 en 5.
Aan de achterkant van deze huizen stond
het eerder genoemde stadhuis.
Op de hoek met de Maarstraat was de
hoedenwinkel van mevrouw Anna Bolijn
(nr. 5) waar, voor die tijd moderne,
hoeden, linten en strikken verkocht werden.
Men had een goede afzet omdat de
boerinnen uit de omtrek 's zondags graag
sierlijk gekleed ter kerke gingen. Wanneer
we uit school kwamen, stonden mijn
vriendinnen en ik dikwijls voor de ramen
te kijken. We stonden er soms hele tijden
te babbelen voordat ieder naar huis
terugkeerde, het was zo een praatstoepje
geworden.
Naast de hoedenzaak woonde de
zadelmaker Regoort. Die had een vak
apart! Hij deed veel met de hand. Daar hij
zijn werkplaats aan de voorkant van zijn
huis had, kon hij heel de buurt overzien.
Hij was een prima vakman en zijn toezicht
op alles wat er zich afspeelde was goed
met zijn werk te combineren.
Hij hield alles nauwgezet in de gaten en zal
wellicht veel te vertellen hebben gehad, als
hij dat gewild had.
Een klein gezellig sigarenwinkeltje sloot het
rijtje huizen af (nu nr. 1). In deze zaak
woonden de twee vriendelijke dames
Schults. Een van hen, die voornamelijk in
de winkel hielp, noemde men tante Pie. Ze
had een goede klandizie aan de
De sigarenfabriek met links de woning van de schrijfster, destijds BI 17, annex het trap geveltje. De
foto is uit 1927, na een brand in die fabriek, vandaar het gehavende uiterlijk.
287