„Hoe hebben mensen de ramp van 1953 beleefd?" Dit zou de titel kunnen zijn van het onderzoek dat mevrouw Dr. Selma Leijdesdorff sinds anderhalf jaar verricht. Zij is als historica verbonden aan het Documentatiecentrum voor Nieuwste Geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam. Voor onze Vereniging kwam ze op 12 april een lezing houden. Deze lezing was een toelichting op het wetenschappelijke onderzoek naar de gevolgen van de ramp van 1953 dat zij leidt. Door middel van gesprekken en interviews waarvan bandopnames worden gemaakt, worden persoonlijke ervaringen van mensen vastgelegd en wetenschappelijk verwerkt. Deze vorm van geschiedbeoefening heet Oral History. mondelinge geschiedschrijving). Dr. Leijdesdorff memoreerde hoe op 1 februari 1953 Zuid-West-Nederland werd getroffen door een ramp van enorme omvang. Ons land was zich in die tijd juist aan het herstellen van de Tweede Wereldoorlog en het verlies van Ned. Indië. De storm was aangekondigd en men wist, dat het springtij was. Een sterk verhoogde waterstand was dus te verwachten. Daarom had men de vloedplanken gezet. Bij Rijkswaterstaat waren al ver vóór de ramp plannen besproken om de veiligheid in het zuidwesten te vergroten. Men wist daar dat die onvoldoende gewaarborgd was. Door dammen in de Delta kon de veiligheid vergroot worden en tevens zou de stagnerende Zeeuwse economie een impuls krijgen. In het debat in de Tweede Kamer direct na de ramp, kwam deze voorkennis over de onveilige situatie niet aan de orde. Over eventuele schuldigen of verantwoordelijke bestuurders werd niet gerept. Dit aspect ontbreekt in verslagen en gedenkboeken. Ook nü worden in de interviews geen beschuldigingen geuit. Men sloot juist de rijen om de getroffenen te helpen. De hulp die van buitenaf op gang kwam, was chaotisch. Alle helpers waren vol goede wil. In optocht trokken ze naar dat arme Zeeland om te helpen, maar ze vergaten bijv. het drinkwater, en daaraan was juist gebrek te midden van al dat vele, maar zoute water. In de landelijke kranten en verslagen uit die tijd komt het beeld naar voren van het traditionele, achtergebleven Zeeland wat ontwikkeld en geholpen moest worden door mensen uit het westen, die het zo goed wisten. In de jaren '50 overheerste dit in de geschiedschrijving, samen met heroïsche daden. Het lijkt op een spannend jongensboek. In die verslagen van toen werd het bijzondere en het heldhalftige geaccentueerd; nü gaat het erom het bijzondere van het algemene te onderscheiden en de verhalen van gewone mensen te registreren, die de draad van het normale leven weer oppakten om verder te gaan. Op het Documentatiecentrum is men er in geïnteresseerd hoe de ramp heeft ingegrepen in iemands leven, en hoe de belevenissen en ervaringen zijn verwerkt. Al die losse brokstukken van verhalen worden er verzameld en daarin wordt structuur gebracht. Er zijn twee soorten verhalen: in de ene soort overheerst het erge, allesomvattende, dat vaak nooit onder woorden werd gebracht, de emoties. In de andere soort wordt de ramp als een absolute caesuur gezien, een breuk met het verleden. De gesloten cultuur van grote saamhorigheid en traditioneel denken wordt dan wreed doorbroken. Het menselijk geheugen verwart echter zaken: gebeurtenissen worden gekleurd en krijgen een andere betekenis onder invloed van het heden. Ook worden gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog wel verward met dingen uit de ramp. Bepaalde dingen worden onthouden, andere vergeten: zo werkt het menselijk geheugen. 290

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1991 | | pagina 20