De Verrenieuu'straat met Hotel van. Oppen te Zicrikzee. Blik in de andere richting uit ongeveer dezelfde tijd. Zie ook de stoephekken. Zoals in iedere stad in die tijd, kenden wij ook mensen die door hun kleding en houding opvielen: „de stadstypen". De gehele bevolking van de stad kende deze mensen. Koos Keieman was er één van. Elke dag kwam hij voorbij. Hij droeg een uitgezakt pak, een heel oud petje en een grote stok. Op zijn rug droeg hij een grote zak. Zo toegerust ging hij op tocht door de stad, op zoek naar brandhout voor zijn potkacheltje. Als kind bleef ik deze man altijd uit de buurt. Ik zag hem komen en gaan, hij deed niemand kwaad, maar er ging iets vreemds van hem uit, waardoor we op een afstand bleven. Ook was er zo'n zelfde soort vrouwtje. Zij was erg klein. Meestal droeg ze een grote vreemdsoortige hoed en de rest van haar kleding was in dezelfde stijl. Ze sleepte een zak mee en was altijd op zoek naar het een of ander. Ze kon alles gebruiken. Deze mensen woonden maar twee straten van ons vandaan in een rijtje bijzondere huisjes die we van oudsher „de Godskamers" noemden. Tijdens de watersnoodramp van 1953 hebben deze huisjes veel schade opgelopen. Men vond het maar beter om ze af te breken, iets waarvan men later weer veel spijt heeft gehad. De sierlijke gevelstenen, die ambachten uit vroeger tijd voorstellen, zijn bewaard gebleven en ter herinnering in de gevel van de nieuwe huizen ter plaatse ingemetseld (zijgevel Hofferstraat 11). Wanneer in de straat iemand was overleden, was het de gewoonte dat een lijkdienaar dat officieel huis aan huis ging aankondigen. Werd er dan bij ons huis aangebeld en deed ik toevallig de voordeur open, dan stond daar de lijkdienaar diep in het zwart. Ik schrok altijd behoorlijk, ik had het daar niet zo erg op begrepen, de man was zo somber. Hij vroeg dan altijd: „is je moeder thuis?" Kwam mijn moeder even later de gang in, dan begon hij met een treurige stem de rouwbrief voor te lezen. Ik was wel zo nieuwsgierig dat ik meestal in de buurt bleef. Soms deden de grote mensen wel eens geheimzinnig over een sterfgeval, maar wat er dan precies besproken werd, was me nooit duidelijk. 311

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1992 | | pagina 9