verschillende plaatsen in de notulen van de nu volgende jaren blijkt de gunstige invloed van Schraver op de beveiliging van de dijken. 22 Sept. 1800 Val bij de keet van Flaauwers. De inspecteur Schraver was juist in 't land en deze liet dezelfde dag een rij van 20 voets palen dwars door den (dijk)val heien om een vaste steun aan den dijkvoet te bezorgen. Twee dagen later werd op een vloer van gleu (tarwestro) en riet het zinkwerk tusschen de raaipalen en den afgebroken rand des vals gebracht, en vervolgens met een tuinlaag en overgeslagen wiepen onder het rijs en steen gebracht, zoodat, toen 't college 24 Sept. oculaire (met het oog) inspectie nam, alles gebeurd was, en de president den inspecteur voor zijn vigilantie (waakzaamheid) vriendelijk bedankte. Fokker merkt hierbij nog op: „Als bij alle vorige vallen men met dezelfde flinkheid was opgetreden, zou Schouwen heel wat anders er thans uitzien". Voorheen was het de gewoonte in dergelijke gevallen eerst instructie te vragen aan Middelburg, waardqor vaak veel kostbare tijd verloren ging. Schraver vertrouwde de zorg voor het afwerken van deze herstelwerkzaamheden blijkbaar nog nauwelijks aan het polderbestuur toe. In elk geval zond hij vanuit zijn standplaats nog een brief op 9 Oct. 1800, waarin hij aan de directie verzocht, „zoo spoedig mogelijk naar de regelen der kunst, dat is solide en zonder noodeloze geldverspilling, den val verder af te werken." De doortastendheid van Schraver blijkt ook uit de volgende notulen. 6 Aug. 1808 Komt ter tafel een brief van inspecteur Schraver dat Brouwershaven nog niet de minste uitvoering had gegeven aan de verhooging van den zeedijk langs de haven en de Noordzijde van het Keetpoldertje. Schraver raadde aan, in afwachting van een beschikking der hoogere autoriteiten, dat de polder Schouwen alvast den dijk zoude verhoogen. Bij kwesties die de veiligheid van de dijken betreffen is het inderdaad verstandig in urgente gevallen niet met herstel te wachten totdat alle juridische en financiële kwesties zijn opgelost. Het kalf kon dan wel eens verdronken zijn voordat de put was gedicht. Het is niet te verwonderen dat er wel eens botsingen plaats vonden tussen een man als Schraver en het bestuur van Schouwen. Schraver zal zich ongetwijfeld vaak geërgerd hebben aan de z.i. te geringe voortvarendheid van de bestuursleden. Dit blijkt uit de volgende notulen. 7 April 1804 Deelt de oppercommies mee, dat hij den vorigen Zaterdag willende gaan peilen aan den val bij 't Hoofd, eerst naar den inspecteur Schraver was gegaan om te vragen of deze meedeging of hem deswege iets te belasten had, dat daarop de inspecteur zich in zeer gemesureerde termen over 't college in het algemeen en eenige leden in het bijzonder had uitgelaten, en gezegd dat hij geen peilingen van 't college nodig had, en zich die zelf wel zoude verschaffen, met nog zeer veel insolvente (bedoeld zal zijn „insolent" onbeschoft) uitdrukkingen. De Heeren waren hierover zeer boos. Zij vonden dat de gedragingen van den heer Schraver sedert eenige tijd voor 't college zoo hoonend en kwetsend waren, dat zij dit niet stilzwijgend mochten verduren, en besloten deswege een brief te schrijven aan de Rekenkamer. In het eerder genoemde boek van Wilderom is een levensbeschrijving van Schraver opgenomen. Hierin staat o.a. dat hij in 1811 naar Parijs werd ontboden door Napoleon om advies uit te brengen over een mogelijke afdamming van het Sloe. Hij heeft zich steeds fel verzet tegen de mening, die in bestuursorganen soms wel gehoord werd, dat het behoud van Zeeland 350

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1992 | | pagina 18