van de koning in Zeeland. Wel moest de gemeente in beide dorpen naar een ander hos pitaal uitzien. Voor Oosterland werd het een woning van de Hervormde gemeente aan de Oud Heiligeweg, voor Sirjansland werd gedacht aan het vaathuis van de meestoof. En toen kwam de cholera uit Bruinisse naar Sirjansland. De ziekte werd omstreeks 20 september 1867 overgebracht door de 17-jarige Johannes Stuik. Stuik leed aan buikpijn, ontlas ting en braken, riep geneeskundige hulp in en herstelde spoedig. Een paar dagen daarna kre gen zijn buren cholera: de buurvrouw had het lijf- en bedlinnen van de jonge Stuik gewassen. Zij en haar dochter herstelden, haar man - de 54-jarige Abraham Larooi - overleed op 26 september om vijf uur 's middags. Op 30 september stierf Pieter de Roo aan de cholera. De jongen woonde aan de andere kant van het dorp en had beslist geen contact gehad met de lijders van het eerste uur. Dat was wel het geval met Lena Beije: die had geprobeerd de kleine Hubrecht Larooi bij zich te houden tijdens de ziekte van zijn moeder. „Eene poging waarin zij niet slaagde, naardien het woelziek kind ook tel kens de ouderlijke woning opzocht." Hubrecht, Lena Beije en haar man werden besmet en stierven op respectievelijk 2, 9 en 4 oktober. Eveneens op 4 oktober vertoonde de cholera zich in het huisgezin van Jacob Smalheer. Hij en drie van zijn kinderen werden aangetast. Twee kinderen lieten het leven: Willemina en Marinus, respectievelijk 9 en 14 jaar jong. Bestrijding De gemeente zat intussen niet stil. Burgemeester en wethouders kwamen op 1 oktober met de volgende waarschuwingen en aanbevelingen: - De inwoners moesten niet bij choleralijders naar binnen gaan. - Ze moesten geen onrijpe en maar mondjes maat rijpe vruchten eten. - Ze moesten kleren en huizen reinigen, goten doorspoelen, sloten uitdiepen en „mesthopen en andere stankgevende voorwer pen" verwijderen. - Bij de minste buikpijn of diarree moesten ze zich onder doktersbehandeling stellen. - Als ze op afgelegene punten der gemeente door buikpijn of diarree overvallen werden, konden ze ten huize van de burgemeester, Adrianus Visser, L. J. van Vessem of Jan Hanse een choleradrank krijgen. In een brief aan de inspecteur voor geneeskun dig staatstoezicht in Zeeland van 8 oktober kon de burgemeester hier nog diverse concrete maatregelen aan toevoegen.: - Buiten de kom van het dorp was een lijken huisje geplaatst. - Het beddegoed van bezweken lijders werd bij minnelijke schikking onteigend en ver brand. - Dokter Was had te Oosterland de beschik king over een rijtuig „om Sir Jansland zoo vaak te bezoeken als hij noodig oordeelt". - Voor herstellende patiënten was er iedere dag een gratis portie goed bereide vleeskost. - De aan cholera gestorvenen werden twee palmen oftewel twee decimeter dieper begraven dan andere doden. Sirjansland treurde en de angst voor de besmet ting was groot. „De schrik voor de cholera was... zoo algemeen dat niemand zich in een huis zou gewaagd hebben waar zich lijders van die ziekte bevonden en slechts zeer gebrekkig in de oppassing der zieken kon voorzien worden." Maatregelen ter afzondering van de patiënten konden dan ook achterwege blijven. Bijstand Maar niet iedereen liet de moed zakken. Dokter Was reed af en aan en werd ijverig bijgestaan door het gemeentebestuur en de choleracom- missie en vooral ook door de Hervormde predi kant W. N. Wolterink en de arbeider Leendert Bakker, „die nu eens door het verzamelen van geld, dan weder tot het verleenen van handdadi- ge hulp bij de algemeen heerschende verslagen heid moedig en krachtig voorgingen tot het geven van bijstand." En verder was er de 75- jarige weduwnaar Daniël Jacob Grims. die zich zeer verdienstelijk maakte als ziekenoppasser. Volgens dokter Was werden de gewone hygië nische maatregelen vlijtig toegepast. Faeces en urine werden opgenomen in potten met chloor kalk en begraven achter het huis. Bedde- en 371

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1992 | | pagina 27