afrikaanse olifant. Daarnaast een bekleding in de vorm van wol en tot 115 cm lange haren. Verder een relatief korte staart. Kortom, alle maal aanpassingen aan een koud en droog klimaat. Veel sneeuw zal het leefgebied van de wolharige mammoet niet gekend hebben. Omdat het echte grazers zijn, ze hebben waar schijnlijk net als afrikaanse olifanten tegen woordig, zo'n 16 tot 18 uur per dag gegraasd. Ze moeten snel bij hun voedsel kunnen komen. Dat betekent dat de meeste landschapsrecon structies waarop we wolharige mammoeten tegenkomen in veel sneeuw, uit de tijd zijn. Wolharige mammoeten dienen afgebeeld te worden in biotopen die vooral veel grasgroei vertonen, te vergelijken met de prairies van Noord-Amerika. Van de evolutie-reeks zuidelijke-, steppe- en wolharige mammoet is de eerste de grootste geweest. De zuidelijke mammoet kon een schouderhoogte bereiken van 400 tot 450 cm. De steppemammoet was al wat kleiner en de wolharige mammoet, gekenmerkt door zijn spi raalvormig gekulde slagtanden, heeft een ge middelde hoogte gehad van kleiner dan de afri kaanse olifant: ergens tussen de 250 en 300 cm. Uitzondering op deze regel zijn af en toe de stieren. Deze blijven namelijk hun leven lang doorgroeien. Bij de koeien stopt de groei als ze eenmaal drachtig zijn. De van de Oosterscheldebodem bekende over blijfselen van de zuidelijke mammoet tonen aan dat we te maken hebben met zeer grote dieren. In een van de vitrines van het Maritiem Museum te Zierikzee hebben we een aantal middenvoetsbeenderen tentoongesteld die an derhalf maal zo groot zijn als dezelfde beende ren van de afrikaanse olifant in dezelfde vitrine. Omdat de zuidelijke mammoet vermoedelijk in een warm klimaat voorkwam, gaan we er van uit dat deze soort grote oren heeft gehad. Grote oren dienen o.a. ter afkoeling van het lichaam. Het bloed dat vanuit het lichaam de oren binnen stroomt is vijf graden warmer dan het bloed dat vanuit de oren weer in het lichaam gepompt wordt. Verder ligt het voor de hand dat een sa vannebewoner als de zuidelijke mammoet minder behaard is geweest als de wolharige mammoet. Overblijfselen van de wolharige mammoet wor den ook regelmatig in Zeeland aangetroffen. De zuidelijke mamoeTMammuthus meridionalis. Zo zijn resten bekend uit de Schaar van Colijns- plaat in de Oosterschelde en verder uit de Westerschelde, o.a. bij Ellewoutsdijk. Verder worden resten van wolharige mammoeten en tijdgenoten zoals de wolharige neushoorn enz. veelvuldig opgevist voor de kust zoals bij de Schouwenbank en in het Schouwendiep. De ou derdom scheelt ruim anderhalf miljoen jaar met de overblijfselen van de zuidelijke mammoet uit de Oosterscheldemonding. Een belangrijke studie-kollektie mammoetfossielen bevindt zich in de kollekties van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen in Middel burg, opgeslagen in de depots van het Zeeuws Museum en zijn helaas niet voor het publiek toegankelijk. Literatuur: Hoek Ostende. L.W. van den. 1990: Tegelen, ons land 2 miljoen jaar geleden. Haarlem, Teylers Museum. Mol, D. H. van Essen, 1992: De Mammoet. Sporen uit de Ijstijd. 's-Gravenhage, BZZTöH. Mol, D. J. de Vos, 1995: Korren op de Oosterschelde; een zoogdierpaleontoloog als vissers en wat de fossielen van de Oosterschelde ons vertellen. Grondboor Hamer, 49 (3/4), pp. 57-61. Adressen van de auteurs: Dick Mol, Gudumholm 412133 HG Hoofddorp. Dr. John de Vos, Nationaal Natuurhistorisch Museum, Postbus 9517, 2300 RA Leiden 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1996 | | pagina 14