Bij de Beroepstelling in het Koninkrijk der Nederlanden, gehouden op 3] december 1909, telde Schouwen-Duiveland (exclusief Zierikzee en Bruinisse) ruim 3100 landarbeiders ('werk nemers in de landbouw" heetten ze in de sta tistiek) op een beroepsbevolking van ongeveer 6000 zielen, wat neerkomt op 53 procent. Het aantal boeren (waaronder hier te verstaan de 'werkgevers in de landbouw') was veel klei ner. Toch waren het er. de groten en de kleinen bij elkaar genomen, samen nog meer dan 900 (ofwel ongeveer 15 procent van de beroepsbe volking). Daar zaten wel heel wat kleine grond gebruikers bij met een laag inkomen en zonder eigen vast personeel. De niet-agrarische beroepsbevolking van Schouwen-Duiveland (opnieuw exclusief Zierikzee en Bruinisse) omvatte in 1909 ruim 1900 personen (32 procent van de totale be roepsbevolking). Als je deze cijfers onderling met elkaar verge lijkt, blijkt dat de boeren, de landarbeiders en de niet-agrarische beroepsbeoefenaars zich kort na de eeuwwisseling op het platteland van Schouwen-Duiveland ongeveer tot elkaar ver hielden als 2 7 4. Zo zag de maatschappelijke driedeling er toen in grote lijnen uit. Het 'boerenbolwerk' geslecht De politieke krachtsverhoudingen toonden een heel ander beeld. Hoewel zij getalsmatig duide lijk in de minderheid waren, vormden de boeren onmiskenbaar de welgestelde maatschappelijke bovenlaag. Zij controleerden de voornaamste productiemiddelen. Hieraan ontleenden zij hun dominante positie in het lokale openbaar be stuur, want zij waren het die in de gemeentera den en de colleges van B W de toon aanga ven. Landarbeiders kwamen daar lange tijd echt niet aan te pas. In menige gemeente op Schouwen-Duiveland bestond de raad een eeuw geleden nog voor honderd of bijna honderd procent uit boeren en daar kwam na de invoering van het algemeen kiesrecht in 1917 maar heel. heel langzaam ver andering in. Het is nu niet het moment en de plaats om de achtergronden daarvan te belichten, maar niet onvermeld mag blijven dat deze situatie zo lang kon blijven voortbestaan doordat de politieke groeperingen op Schouwen-Duiveland bijna zonder uitzondering heel lang bleven vasthou den aan de stelregel dat bij raadsverkiezingen de hoogste plaatsen op de kandidatenlijsten bij voorkeur aan boeren behoorden te worden toe gekend. Leidende functies werden, ook in het dorpsleven in het algemeen, behalve aan een handjevol notabelen en middenstanders, tradi tioneel aan boeren toevertrouwd. Daar kwam op Schouwen-Duiveland pas na de gemeentelijke herindeling van 1961. eigenlijk zelfs pas vanaf de jaren zeventig echt de klad in. Dc landarbeiders waren toen al praktisch uit gestorven, zodat die geen politieke rol meer voor zich konden opeisen. Dat kon niet gezegd worden van de niet-agrarische bevolking; die wenste zich steeds duidelijker toegang tot de plaatselijke politieke arena te verschaffen. Een heel nieuw slag bestuurders maakte zijn opwachting. Dat proces voltrok zich over de volle breedte van de plaatselijke politiek: van PvdA tot VVD en van CDA tot SGP. En zo kon het gebeuren dat in 1994 bij de laatste raadsverkiezingen vóór de herindelingsverkiezingen van 13 no vember 1996 nog maar elf boeren en zes andere agrarische beroepsbeoefenaars in de raden van de toen nog bestaande plattelandsgemeenten werden gekozen, tegenover 46 vertegenwoor digers van niet-agrarische beroepen. De uitslag van de raadsverkiezingen van 13 november laat zien dat de gemeentelijke herindeling in deze ontwikkeling geen keer heeft gebracht. Terugblik op 13 november 1996 Als ik mevrouw Van der Velde van de VVD uit Dreischor en de fruittelers J. A. van den Berge van de RPF uit Nieuwerkerk en C. E. Houte kamer van de SGP/GPV-combinatie uit Bruinisse meetel, kom ik tot in totaal vier boe ren in de eerste raad van de nieuwe gemeente Schouwen-Duiveland. Dat is op een totaal van 23 zetels nog helemaal niet zo'n gekke score, zou men kunnen zeggen, maar men moet wel 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1997 | | pagina 14