De vraatsporen laten ook zeer kenmerkende
sporen van dit breekproces van de hyena's zien.
Daarnaast treffen we onregelmatige knaagspo
ren aan op de skeletdelen, met name van hand
en voet, die aan hyena's kunnen worden toege
schreven. Ook de gewrichten van de ledematen
moeten tot de lekkernijen gerekend worden. Met
hun sterk ontwikkelde valse kiezen (premolaren
P3, P4) en ware kies (molaar M1) laten zij in het
tamelijk zachte sponsachtige materiaal, waaruit
beenderen bestaan, tot 5 cm lange, tot 5 mm
brede en enkele mm diepe groeven na. Een aan
tal beenderen van het hand- en voetskelet van
de zuidelijke mammoet en van de mastodont uit
de Oosterschelde is aangevreten door hyena's en
vertonen deze vraatsporen. Zo is er een fraai
rechter sprongbeen uit de achterpoot van de
mastodont, een olifantachtige, bekend, waarin
deze voor hyena's zo karakteristieke groeven
voorkomen. Van grote roofdieren in Afrika is
bekend dat zij graag vreten aan de poten van
o.a. olifanten. Door deze wijze van eten, krijgen
hyena's erg veel kalk met hun voedsel naar bin
nen. Het ligt dan ook voor de hand dat een
onverteerbaar deel middels de faeces het lichaam
van de hyena's weer verlaat. Onder speciale
omstandigheden kunnen deze rijk aan kalk, een
hoog gehalte aan fosforzuren en stikstof zijnde
uitwerpselen, in tegenstelling tot die van herbi
vore zoogdieren, fossiliseren.
Naast de coprolieten is er echter een stukje van
een rechter onderkaak met een valse kies (prae-
molaar no. 2) van een hyena opgevist door de
ZZ 8 tussen Roggenplaat en Schouwen in de
monding van de Oosterschelde op 27 augustus
1976. Het is goed gefossiliseerd, d.w.z. zwaar
gemineraliseerd en bruin van kleur en kan
beschouwd worden als behorend tot de hyena
van Perrier, waartoe ook de coproliten behoren.
De hyena van Perrier is bekend van geheel
Eurazië.
Lokatiekaart van het vondstgebied van de
Vroeg-Pleistocene zoogdierfauna van de Oos-
terscheldemonding. Het kaakfragment met de
P2 werd opgevist door de mosselkotter ZZ8 op
27 augustus 1976 in de geul ten zuiden van
Schouwen en ten noorden van de Roggenplaat.
Naast de Oosterschelde is hij ook bekend van de
vindplaats in Tegelen. De hyena van Perrier is dus
een algemeen voorkomende hyena. Hij staat zeer
dicht bij de nog levende bruine hyena. Deze
kwam in historische tijd nog voor van zuidelijk
Oost-Afrika tot Kaap de Goede Hoop, thans
noordwaarts nog slechts tot Zimbabwe en
Mozambique; in Zuid-Afrika is hij zeldzaam ge
worden. Fossiel zou hij bekend zijn van Ethiopië,
Hadar, Omo, Shungara, maar hier moeten echter
vraagtekens bij gezet worden. Verder enkele
vindplaatsen in Zuid Afrika, zoals Kromdraai,
Sterkfontein en Swartkrans, waar ook de over
blijfselen van Australopithecus (een fossiele
mensachtige) zijn gevonden. Van Europa is hij
fossiel niet bekend.
Sommige onderzoekers vragen zich af de hyena
van Perrier en de bruine hyena wel twee soorten
zijn. Andere menen echter dat de relatief grote
geologische tijd, het feit dat hij iets groter is en
de iets meer geavanceerde constructie van de
scheurkiezen, suggereert dat het om twee soor
ten gaat en niet om een Europese ondersoort
van de bruine hyena. Ze foerageren alleen, maar
leven wel in clans. Het meeste van hun voedsel is
aas, hoewel ze ook wel eens op jacht gaan op
kleine zoogdieren en vogels. Verder wordt hun
diëet aangevuld met groenten en fruit. Naast de
resten van de hyena van Perrier komen uit de
Oosterschelde resten van: de zuidelijke mam
moet, een zeer grote olifant met een schouder
hoogte van 4.50 m, een olifantachtige met
knobbelkiezen, de mastodont, een neushoorn,
een groot zwaar paard, een groot hert en een
middelgroot hert. Een andere soort die in
Nederland voorkwam is verwant aan de heden
nog levende gevlekte hyena (Crocuta crocuta
Erxleben, 1777). Deze komt nu nog uitsluitend
in Afrika voor, maar was zo n 100.000 jaar gele
den één van de best bekende fossiele zoogdieren
in Europa, terwijl hij ook in Azië voorkwam.
Hij wordt beschouwd als een ondersoort. In het
Nederlands wordt hij de grottenhyena (Crocuta
crocuta spelaea) genoemd, een vertaling van het
Duitse Höhlenhyane. Goldfuss beschreef in de
eerste helft van de 19de eeuw deze hyena die hij
veelvuldig aangetroffen had tussen faunaresten
uit grotten. Net als bij de grottenbeer werd ver
ondersteld dat hyena's in grotten leefden. Of dit
9