EEN MOORD IN BROUWERSHAVEN "Joepie Joepie is gekomen, heeft mijn meisje meegenomen. Maar ik zal er niet om treuren, gauw een ander weer gehaald." Dit spelletje ken nen we allemaal van de kleuterschool. Maar, dat het er in de praktijk wel eens anders aan toe gaat, blijkt uit dit waar gebeurde verhaal uit Brouwershaven in het jaar 1864. Jan Lokker en zijn vrouw Cornelia Fatsoen dreven toen in dit dorp een herberg. Ze hadden slechts één kind, een dochter, Kaatje, die inmiddels 21 jaar oud was en thuis in de herberg hielp. Om deze Kaatje draait de hele liefdesgeschiedenis. Hermann Koer Met Hermann Koer, de andere partij in dit ver haal, zal ik u eerst kennis laten maken. Hermann was in 1835 in Zwolle geboren, waar zijn vader aannemer van publieke werken was. Al op vrij jonge leeftijd had hij vaak last van dui zeligheid. Binnen het gezin was hij niet de enige die aan deze kwaal leed, want ook zijn jongere broer, twee van zijn zusters en zijn vader hadden er regelmatig last van. Op achtjarige leeftijd ver loor hij zijn moeder en miste hij haar zorg. Na de begrafenis bracht zijn vader hem en zijn jongere broer naar een oom in Hannover, die een steen groeve had. Kort nadat hij op 10-jarige leeftijd weer terug naar zijn ouderlijk huis was gegaan stierf zijn vader. Hierna nam hij zijn intrek bij zijn oom en voogd, die bakker was en trad bij hem in dienst. Door de hitte in de bakkerij namen zijn duizelin gen toe waardoor hij genoodzaakt was om met dit werk te stoppen en ging hij in de leer bij een timmerman. In militaire dienst Op 18-jarige leeftijd werd Hermann uitgeloot voor de militaire dienst en tekende voor 6 jaar. Hij werd ingedeeld bij het 7e regiment infanterie en gedroeg zich zo voorbeeldig dat hij in hoge mate de achting van zijn superieuren verwierf. Als onderofficier ging hij naar Indië, in de hoop na examen tot officier te worden bevorderd. Door het warme en vochtige klimaat kreeg hij echter steeds meer last van zijn duizeligheid. Zijn denkvermogen verzwakte zelfs zo, dat hij romans begon te lezen en de studieboeken in de kast liet liggen. Toen hij in 1859 deel nam aan de expeditie naar Boni kreeg hij, net als vele anderen, de gevreesde Bonische koorts en werd hij acht maanden ver pleegd in een hospitaal in Batavia, waar hij ook nog last van buikklachten kreeg. Gedeeltelijk her steld keerde hij in 1862 terug in het vaderland, waar hij voor zijn diensten werd beloond met een bronzen medaille. In zijn zes dienstjaren had Hermann geen enkele maal straf opgelopen, wat zeer uitzonderlijk was voor een Indiëganger. Eervol uit de dienst ontslagen, werd hij spoedig geplaatst als kommies bij de Rijksbelastingdienst met behoud van pensioen boven zijn traktement. Hij werd gestationeerd in Brouwershaven en nam zijn intrek bij de logementhouder Jan Lokker en zijn vrouw Cornelia Fatsoen en al vrij snel daarna maakte hij kennis met hun dochter Kaatje. Verkering Nadat Hermann Kaatje Lokker wat beter had leren kennen, knoopte hij met haar een verke ring aan. Het karakter van het meisje was echter geheel tegenovergesteld aan dat van hem. Hij was overge voelig en sentimenteel, zij daarentegen bikkelhard. Misschien om haar man te dwarsbomen, mis schien ook om andere redenen, was moeder Cornelia even sterk tegen de omgang van beiden als haar man ervoor. Zij stelde daarom alles in het werk om Hermann dan ook het leven zuur te maken en slaagde daarin vaak. Desalniettemin en misschien zelfs hierdoor nam zijn liefde voor Kaatje alleen nog maar toe en aanvankelijk werd die liefde ook door Kaatje geheel beantwoord. Toen Hermann op 15 mei 1864 zijn standplaats met Haamstede moest verwisselen was Kaatje hierover zeer verdrietig. Voor zijn vertrek vroeg hij haar met hem naar de kermis in Schuddebeurs te gaan. Ze had daar geen zin in en nadat Hermann zijn kostgeld (zes gulden per week) had betaald, vertrok hij naar zijn nieuwe woonplaats. Een paar dagen later hoorde hij dat Kaatje met een ander op de kermis in Schuddebeurs was gezien. Volgens hem was dit onmogelijk. Maar het bleek wel waar te zijn. Zijn meisje was met de 22-jarige koffiehuisknecht A. Faassen tot 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1998 | | pagina 46