Er is natuurlijk nog een belangrijke bron over de
zusters, dat zijn de acquitten bij de Rekenkamer
van de Staten van Zeeland, die bewaard worden
in het Rijksarchief in Middelburg. Bij deze acquit
ten bevinden zich onder meer de aanvragen om
alimentatie van onze zusters en de kwitanties
voor de door haar ontvangen bedragen.
Toen de zusters rond 1584 tezamen in Gouda
haar intrek hadden genomen en zich onder de
leiding van Wouter Jacobszoon hadden gesteld,
gingen ze alimentatie vragen uit de opbrengst
van de zogenaamde geestelijke goederen. Dat
waren de genaaste bezittingen van de voormali
ge kerken, kloosters en andere bezittingen van
verjaagde kloosterlingen en priesters.
In de eerste aanvraag, we schrijven inmiddels
1588, beschrijven ze, in welke armoedige situatie
ze verkeren, en dat ze "doer haer gebreeken
haer onbequaem vinden om te continueeren in
haere gewoonlick hantwerck."
Ze hebben de alimentatie "noodich om met
Godt ende ere doer de werelt te comen."
Ze krijgen ieder een uitkering van 3,- per half
jaar.
Bij deze eerste aanvraag is een verklaring gevoegd
van burgemeesters, schepenen en raad van
Gouda, dat de zes inderdaad zusters uit het
Zierikzeese Driekoningenklooster zijn "ende ontrent
den tijt van zes jaeren binnen deser stede haere
geduyrige woonstede gehad hebben en noch hou
dende sijn, binnen wekker tijdt sij hier in vreedsa-
micheydt ende stilheijdt gedragen hebben."
In de aanvraag van een paar jaar later vermelden
ze ook, waar ze in Gouda wonen: in de
Spieringstraat, in de schaduw van de grote Sint
Janskerk.
Jaar na jaar dienen ze haar aanvragen in en tel
ken male worden deze gehonoreerd.
In 1593 vragen ze een hogere uitkering, omdat
ze "ten respiete van van hun lieden augmente-
rende ouderdom dagelijcx ongevalligher, caduc-
quer ende onmaghtiger worden."
Ook worden de kosten van levensonderhoud
(ze noemen vooral de "huijshuere") steeds
hoger. Bovendien vinden ze, dat, "nu de pachten
van den goeden van den convente dagelycx
vermeerdere ende dat hunlieder nombre
daghelijcx zal verminderen", een verhoging tot
10,- per persoon per jaar zeker redelijk te noe
men is. In Middelburg vindt men dat kennelijk
ook, want in dat jaar krijgen ze in totaal een
bedrag van 60,-.
Hoewel uiteraard niet dagelijks, neemt het aantal
zusters toch geleidelijk af. In 1596 sterven de
procuratrice Clara Rombouts en de opstandige
Margaretha Willems Verraemen. Het jaar daarop
is het de beurt aan de priorin Jacomina Mr.
Lieven Boomsdochter.
In 1602 legt Elisabeth Willems het moede hoofd
neer. Agnete en Barbara krijgen daarna een
hogere alimentatie van 35,- tezamen.
Als Barbara in 1616 sterft, blijft Agnete, de jong
ste, alleen over. Nog 9 jaar woont ze in Gouda
tot ze op 23 oktober 1625 het tijdelijke voor het
eeuwige verwisselt. Ze heeft dan nog per testa
ment haar schamele vermogen, 24,- groot,
vermaakt aan de vader van het leprozenhuis in
Zierikzee, onder de nadrukkelijke voorwaarde,
dat dit bedrag aan het Driekoningenklooster
moet worden gegeven, als dit klooster als
zodanig weer in gebruik zou worden genomen.
Alle zusters liggen begraven op het kerkhof van
de Sint Janskerk in Gouda. In het begraafboek
van die kerk staan ze allen vermeld.
Zo eindigt de geschiedenis van een stil en
besloten vrouwenklooster, waarvan de bewoon
sters pas buiten de kloostermuren kwamen te
leven, toen oorlogsgeweld haar daartoe dwong.
Als herinnering aan haar leven in onze straat
liggen onder de grond de zware fundamenten
van haar klooster. Bij het leggen van een
riolering in onze straat, een aantal jaren geleden,
kwamen tot een diepte van vele meters zeer
zware muurresten te voorschijn, globaal vanaf
het midden van hotel Driekoningen tot ongeveer
het huis op huisnummer 15 van de familie
Roctus. De zwaarste muren bevinden zich onder
de huizen en de overtuinen van de huisnummers
11 van de familie Ringelberg en 13, onze eigen
woning.
Symbolisch voor de geschiedenis van het klooster
is misschien wel de vloertegel, die ik bij een
opgravinkje in mijn tuin vond met het opschrift:
"Alle dinc heeft sinen tyt."
Paul R. M. van der Sneppen
17