en J. Verseput. Mogelijk waren zij van het con
servatieve type, doch zullen het jaar daarop wel
in hun vuistje hebben gelachen. Wat gebeurde
er? De 2100 gulden kostende stoommachine van
Everdingen en Eward werd door de Noordwelse
Franke voor 1500 gulden in het stamphuis ge
plaatst. Er ging iets fout en het hele stamphuis
brandde af. De schade bedroeg 4000 gulden.
Een bijkomend probleem hierbij was dat De
Bataafsche Brandwaarborgmaatschappij niet
geheel de schade wilde dekken. Het toegekende
bedrag was 1200 gulden, veel te weinig om een
nieuw stamphuis te bouwen. De reden die de
verzekeringsmaatschappij aanvoerde was, dat
men de stoommachine niet in het stamphuis had
moeten zetten! Later bekende de vergadering
dat zij weinig deskundigheid in huis had om ver
zekeringen af te sluiten, en zou dit voortaan
overlaten aan gespecialiseerde personen. Het
tekort van 2800 gulden werd door J. J. Hoogen-
boom van de Noordwelse hofstede Zelandia
voorgeschoten. Hij wou het wel in tien jaar terug
hebben, doch zonder rente. Waarom hij een ren
teverlies van ruim 1300 gulden misliep? Waar
schijnlijk had hij veel belang bij een goed func
tioneren van de meestoof. Hij was ook jarenlang
degene die de meeste kilogrammen aan mee
krap in de stoof liet verwerken. Als hij naar
Renesse of een ander dorp moest gaan, zou dit
extra kosten met zich meebrengen. Het in 1855
nieuw geplaatste stamphuis werd wederom uit
besteed aan Dignus Kwaak. Een gewaarschuwd
mens telt voor twee, en nu verzekerde men het
stamphuis voor 6000 gulden. In het Nationaal
Museum Historische Landbouwtechniek te
Wageningen bevindt zich een steen ter nage
dachtenis aan de herbouw.
De tekst hierop luidt:
Een Pieter Hoogenboom
heeft d'eerste steen gelegd
van deze stoomfabriek.
Dra door een brand geslecht
doch naar een korten tijd
werd zij weer opgericht.
Zijn broeder Jacob Jan
volbragt als toen dien plicht.
Zij sta er jarenlang
en toone dat de Zeeuw
vooruitgang wil en kent.
het wachtwoord van onz'eeuw 1855
Opnieuw brandalarm
Nog steeds was het gevaar voor brand niet
geweken. Op 10 november 1859 kwamen de
kolen in het kolenhok tot zelfontbranding. Dit
moet groot alarm geweest zijn voor de spuitgas
ten en mogelijk andere Noordwelse inwoners.
Diegenen die hadden meegeholpen om de brand
te blussen kregen een gulden, en de besten on
der hen zelfs anderhalve gulden. Er werd beslo
ten om het kolenhok een andere locatie te ge
ven. Het kwam nu buiten te staan. Met een
maalwerktuig van Nardten en Luckerhof schakel
de men in 1860 over van stampen naar malen.
Ook werd er nog een filtreermachine aange
schaft. Doch al deze vooruitgangen zouden niet
veel meer uitrichten. In 1878 werden de laatste
kilogrammen meekrap verwerkt, tot 1890 deed
de stoof nog dienst als opslag, daarna werden
de deuren definitief gesloten.
Goede en slechte jaren
In zijn 191-jarig bestaan heeft de meestoof
Welland bijna 22 miljoen kilogram meekrap ver
werkt. Het jaargemiddelde was 115.000 kilo
gram aan de gradaties "hard" en "mul". De
winst, afkomstig uit de stoof, vloeide voorname
lijk naar leden van het patriciaat van Zierikzee
(de aandeelhouders), die daar fraaie huizen van
bouwden. Jammerlijk hebben de Noordwelse
boeren hun winsten niet op dezelfde manier in
hun dorp geïnvesteerd, doch ook indirect in
Zierikzee. Vele boeren trokken na beëindiging
van hun werkzaamheden naar Zierikzee. De
periodes 1737-1746 en 1847-1856 waren bij
zonder slecht qua meekrapopbrengst, respectie
velijk en gemiddeld over deze twee perioden 83
en 79 ton per jaar. In 1760 werd de laagste hoe
veelheid naar de stoof gebracht, namelijk 20.700
kilogram hard en 4700 kilogram mul. Het jaar
waarin er de meeste meekrap werd verwerkt was
1819, namelijk 226.400 kilogram hard en
37.000 kilogram mul. De jaaropbrengst van de
stoof beliep van 937 gulden in de achttiende
eeuw tot 1268 gulden in de negentiende eeuw.
Dit werd verdeeld onder de zestien participan
ten.In de eerste helft van de negentiende eeuw
18