"BRAND IN HET STAMPHUIS"... DE NOORDWELSE MEESTOOF WELLAND Tijdsbepalend. Zwaar. Onderhoudend. Lucratief. Al deze woorden zijn van toepassing op de mee krapcultuur. Vooral in het zuid-westen van Nederland verbouwde men eeuwenlang dit gewas. Uit de meekrap (Rubia tinctorum), een twee- of driejarige plant met lang-vertakte wor tels, bereidde men een roodachtige kleurstof. Voor de bereiding van deze kleurstof bracht men de "meede" naar de zogenaamde meestoven, waarbinnen de wortels werden gedroogd, ver malen en als poeder in tonnen geschept. Deze cultuur was voor velen een (van de) bestaans- bron(nen). De, vaak losse, arbeiders delfden de diepzittende wortels met lange spaden. Dit was zwaar en 'hongermakend' werk en zelfs tegen woordig wordt de uitdrukking "Ie freet as un mêêdaléver" nog wel eens gebruikt. Ook de middenstand, zoals de timmerman, smid, metselaar en kuiper kreeg vaak opdrachten om werkzaamheden aan de meestoot te verrich ten. De herbergier was jaarlijks leverancier van spijs en drank tijdens de jaarvergadering. De boeren brachten ieder najaar hun meekrap naar de meestoot. Onder de participanten werd de winst van de stoof verdeeld. In de zeventiende en achttiende eeuw waren dit voornamelijk secretarissen en burgemeesters van Noordwelle en de omliggen de plaatsen en leden van het patriciaat van Zierikzee. In de negentiende eeuw waren het voornamelijk 'grotere' boeren en beter-gesitueer- den die als participant hun deel in de stoof had den. De symbiose tussen deze verschillende bevolkingsgroepen hield eeuwenlang stand. De stoof in Noordwelle was tot in 1878 actief (in Renesse tot en met 1876). In 1868 werd door Duitse scheikundigen langs chemische weg aliza rine bereid. Deze stof had de kleur van meekrap. Door produktie van de alizarine stortte de mee krapcultuur snel ineen.' De meestoof Welland Zoals zoveel plaatsen had ook Noordwelle zijn eigen meestoof, genaamd Welland. De stoof werd op 27 januari 1687 opgericht door C. Pous, raad van Zierikzee, H. Dillinck, burge meester van Zierikzee, A. van den Berg, schout van Noordwelle en J. Tromp, schout van Renesse. Vóór de stoof Welland moet er een eerdere in Noordwelle gestaan hebben. Mogelijk in het Nieuwendijkbevang (dit bevang ligt tegenwoor dig tussen de Helleweg en de Kuijerdamse weg); in het veldboek van 1599 spreekt men hier van een "stoofblok", dat ook langs een vaart gelegen was. Mogelijk zal de grote overstroming in 1682, toen de gehele polder Schouwen onder water stond, zijn invloed gehad hebben op de bouwkundige staat van de "oude stoof". Een vijftal jaren later werd er in de "nieuwe stoof" meekrap verwerkt. Een van de voorwaarden voor de bouw van de nieuwe stoof was dat deze aan de vaart moest komen te liggen. Het vervoer van de vaten mee krap naar Zierikzee ging het gemakkelijkst over water, zeker in het najaar en de winter. De stoof lag even buiten het dorp, ten zuiden van de kerk, aan de huidige Zuidwelleweg. Om de vuren te laten branden, werd er vanuit de haven van Burghsluis zogenaamde "Friesche turf" aange voerd. Deze leveranties werden jaarlijks aan de laagst inschrijvende toebedeeld. Bijvoorbeeld in 1825 was dit Leendert Hogerland, schoolmeester van Noordwelle. Voor het menloon van bijna 244 gulden bracht hij drie ladingen turf (dit zijn 3000 tonnen vol turf, ter waarde van 1500 gul den) van Burghsluis naar de stoof van Noord welle. Periodiek verrichtte men reparaties aan de stoof. Het is opvallend dat, hoewel alles bij inte kening ging, alleen de plaatselijke middenstand in aanmerking kwam. Voorkennis misschien? Of kon er bezuinigd worden op transportkosten? In 1851 timmerde Dignus Kwaak voor 2700 gul den een nieuwe drooginrichting. Wie met vuur speelt In de vergadering van 1853 werd besloten om met stoom te gaan werken. Niet iedereen was het hiermee eens. Van de tien stemmers waren er drie tegen, namelijk L, Boogerd, J.J. Hogerland 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 1999 | | pagina 19