DE AMBTSEED Enkele maanden geleden haalde de 'ambtseed' de landelijke pers. In een van de grote gemeen ten in het noorden van het land was om onbekende redenen de ambtseed buiten de procedure geraakt, maar is vervolgens weer in ere hersteld. De reden waarom overheden een ambtseed afleggen en laten afleggen is duidelijk: her voorkomen van het feit dat wie het dichtst bij het vuur zit zich het best warmt ten koste van de gemeenschap. Stelt een functionaris (zijn of haar) privébelang boven het algemene belang door gebruik te maken van kennis en/of macht die anderen niet hebben, dan brengt hij of zij schade toe: aan de belangen van hen die van de functionaris afhankelijk zijn, maar ook aan de overheid die hij of zij dient: de burger krijgt immers het gevoel dat zijn of haar belang bij de betrokken functionaris en dus bij de betreffende overheid niet in goede handen is. Voor goed bestuur is dat onacceptabel. De ambtseed dient dus om algemeen belang en privébelang gescheiden te houden. En de betrokkene kan men er - zo nodig - op aanspreken. De ambts eed kent in onze landen een lange historie en een grote verscheidenheid. In het "Register van Oosterlant ende Oostersteyn van alle de opdrachten, transporten, scheepene- brieven van weesen, inkoopen ende anders dienaengaend zijn uit het begin van de achttiende eeuw enkele van de woordelijke teksten van ambtseden bewaard gebleven: Op 1 januari 1712 legt Marijnis Ellewitse als nieuw benoemd schepen de "eed van suyveringe" af: "lek sweere hier in presentie van Godt dat ick noyt eenige presentie, hetsij in gelde - of te hoe het met gedagte soude konne werde geconsi- pieert tot stand gebracht] - hebbe gegeven ofte belooft aen de heer van Oosterlandt ofte aen yemant, wie het soude mogen wesen, to het bekomen van het schepenampt van Oosterlant, also to het continueren van het selve schepe nampt, direct ofte indirect. Soo waerlijk helpe mij Godt almagtig" Gaat het hier om de vraag of de nieuwe schepen op eerlijke wijze het ambt heeft verkregen, in de volgende Kerkstraat van Oosteriand rond 1745 (koper gravure door Hendrik Spilman naar tekening van Cornells Pronk (1691-1759)). tekst ligt de nadruk elders: Op 10 juli 1714 legt Jannis Tuyneman de "eed van schepenen van Oosteriand" af: "Hier sweer ik te wesen hoog en laag schepen deser heerlijckheijt van Oosteriand en Oostersteijn, het regt van heer en plaats waar te nemen, alle weduwen en weesen en voorts allen en een yder regt te doen, na costume naar gebruik] deser lande ende specialijck hier ter plaetse van outs gebruyckelijck, alle geheime bijeenkomsten te verswijgen ende voorts hetge- ne een goet en getrouw schepen schuldig is en behoort te doen". Voor de secretaris van het "college van bailliu en wethouderen" is een belangrijke en veelzijdige taak weggelegd. Op 8 mei 1732 stelt Susanna Maria Lonque, de ambachtsvrouwe van Oosteriand, Sirjansland, Oostersteyn, etc., Servaas Blom aan als secretaris van het schepen college en als "clerq der Dijkagie". De eedsaflegging vindt plaats in het dorpshuis aan de Markt in Oosteriand, in handen van Jacobus van IJsselsteijn: "Hier sweer ick secretaris en ontfanger [van belastingen] te weesen van d'plaatsen der hooge Heerlijkheid Oosteriand, 's Heer Jans Lant en Oostersteijn - mitsgaders gesworene clerq van deselve Polders en ontfan ger van d'ambagtsvrouw particuliere goederen en uyt den naam van wegens d'weledelgeboren ambagtsvrouw - deselve parochiën te helpen 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2000 | | pagina 29