Duyvetter van het Nederlands Openlucht Museum
maakte van dit kostuum in 1952 een documen-
tatietekening. Betreffend kostuum ontbreekt bij
de klederdrachtpresentatie van Streekdracht-
vereniging De Arke, maar de beide andere kos
tuums kunnen we u laten zien, omdat hiervan
replica's zijn gemaakt. De twee vrouwen die
rechts op de plaat zijn afgebeeld, zijn dochters
van de gegoede landbouwer en bijna geheel
gekleed naar de Franse mode, met zijde japonnen
en mantilles. Alleen de hoofdtooi is nog zoals de
streekdracht voorschreef. Toen ik dit kostuum
beschreef in het Mededelingenblad Stad en Lande
van oktober 1996, vroeg ik me af hoe men hier
een afgelegen eiland op de hoogte kon zijn van
de Franse mode. Welnu, intussen ben ik erachter
gekomen: dit kwam door de meekrapteelt. De
soldaten van Napoleons Grande Armée droegen
rode broeken, die waren geverfd met meekrap.
De grote markt voor meekrap lag toen in Parijs.
Het derde kostuum op de plaat is van een jong
burgermeisje, dat eieren komt kopen bij de doch
ters van de landbouwer. Dat burgermeisje draagt
een engsluitend jak met een kort neersel
(schootje). Op de foto ziet u hiervan een detail.
Verder draagt ze vier keuzen: een wit onderkeus
van katoen, een gestreept keus van katoen, een
rood baaien keus van wol en een bovenkeus van
blauwgrijze serge. Over de keuzen draagt ze een
blauwkatoenen voorschoot, dat alleen de voor
kant bedekt. Op het hoofd draagt ze een
ondermuts van witte piqué, met daarin het
zilveren oorijzer gespeld met de gouden krullen
aan het uiteinde. Deze krullen werden op
mondhoogte gedragen en hadden maar drie
Schouws beukje van sits (Zeeuws Museum)
(foto W. M. Mol)
windingen. De bovenmuts is van witte langette
met een ruim geplooide bol.
Onder het jak werd een beukje van sits gedragen
en een geplooid doekje van wit katoen, dat met
blauwe figuurtjes is bedrukt. Verder draagt ze nog
blauwwollen kousen en zwart leren sloffen. Het
ondergoed zien we op de plaat natuurlijk niet,
maar het is toch wel leuk om iets erover te weten,
denk ik, want het is heel bijzonder. Op de huid
kwam een wit katoenen hemd, daarover een
keurslijf met ijzeren baleinen (korset) en een
hemdrok (onderlijfje). Daarop droegen de vrou
wen de "eupe", dat is een soort worst van opge
vulde stof. Die was nodig om het gewicht van al
die keuzen te dragen. De "keuzak" komt tussen
de keuzen en is bereikbaar door een split. Het
modebeeld in die tijd was een slanke taille,
vandaar het corset en de verbrede heupen. Wat je
niet hebt, kun je maken. Met vier keuzen onder
steund door een "eupe" lukt dat wel.
U zult begrijpen dat een 'sanitaire stop' niet een
voudig was met al die keuzen. Rond 1850 ging
men lange pantalettes dragen. Die bestonden uit
twee losse pijpen die met tailleband aan elkaar
Gouden kuipslot van een halssnoer bestaande
uit drie toeren bloedkoralen (foto l/l/. M. Mol)
Kort neersel van het jak. Een neersel is een
schootje (foto C. Oosterloo)
10