om de knecht Pieter Goudzwaard verdacht te maken. Nog diezelfde dag werd hij in hechtenis genomen en overgebracht naar het Huis van Bewaring in Zierikzee, waar men hem nog eens goed aan de tand wilde voelen. Tijdens zijn verhoor op 25 november vertelde hij dat hij op de morgen van de aanslag in de smidse van Braai zijn mes had geslepen. Doch dat hij, voordat Hubrecht de koeien naar de wei bracht, reeds naar het land was gegaan. Twee dagen later echter bekende hij, dat toen hij op 16 november voorbij de hofstede kwam, Hubrecht Bal juist de koeien van het hof dreef. In plaats van in de richting van de herberg De Wereld gelegen aan de straatweg naar Zijpe, zoals hij de dagen daarvoor had gedaan, dreef hij de koeien nu in tegenovergestelde richting langs een open weg tot aan een wegscheiding of driesprong naar een in die richting gelegen wei. Hij bleef een paar passen vooruitlopen en zei tegen Hubrecht dat het mooi weer was. Hierop begon deze hem uit te schelden voor 'toverheks' en andere voor hem en zijn ouders beledigende woorden naar het hoofd te slingeren. Uiteindelijk werd Pieter zo driftig, dat hij zich omdraaide en Hubrecht met zijn houwer een slag in zijn gezicht gaf, zodat hij neerviel. Bloed heeft hij niet gezien en voordat hij verder ging gaf hij hem nog twee slagen op het hoofd. Daarna was hij doorgelopen naar zijn werk. Zijn mes had hij niet gebruikt en hij had zeker niet de bedoeling gehad om hem te doden. Komedie spelen Hubrecht Bal was pas twee dagen later weer tot bewustzijn gekomen. Ondanks een voorspoedige genezing van de wonden, scheidden deze vijf weken later nog etter af. Het duurde enkele maanden voordat hij een paar uur uit bed kon, terwijl hij voor zijn leven getekend en gehandicapt bleef. Pieter Goud zwaard werdop24februari 1856 vanuit de gevangenis in Zierikzee overgebracht naar het Huis van Justitie in Middelburg in afwachting van zijn berechting, dat bij het Provinciaal Gerechtshof in de provinciehoofdstad zou plaatsvinden. Uit het hier gemaakte signalement weten we dat hij een vol aangezicht had met een hoog voorhoofd. Hij had een grote mond en een stompe neus. Zijn kin was rond, hij had blond haar en zijn ogen waren grauw. Als bijzondere kentekens werden genoteerd dat hij een litteken had op zijn rechterbeen en een kale plek op zijn hoofd. Op 10 maart 1866 nam het proces tegen hem een aanvang en op de eerste dag werden er 28 getuigen opgeroepen2. Alleen de oudste broer van Hubrecht, Willem, was niet komen opdagen en dokter Lette uit Nieuwerkerk bracht een verklaring mee, waarin stond dat Willem Bal niet als getuige kon worden gehoord. Hij verkeerde in zo'n geschokte zielstoestand, dat het te vrezen was, dat hij voor het hof tot een uitbarsting van waanzin zou komen. De advocaat van Pieter Goudzwaard, jonkheer mr. Johan Willem Meinard Schorer, stond erop dat de zitting zou worden geschorst, omdat Willem Bal een van de weinige getuigen a decharge was. Pieter had reeds veertien dagen voor de rechtszitting gezegd, dat de familie Bal er alles aan zou doen om Willem niet te laten getuigen. De procureur-generaal verlangde voortzetting van de zaak, omdat Willem alleen opgeroepen was om te vertellen in welke toestand men het slachtoffer aan de kant van de weg had aangetroffen, wat ook de andere getuigen konden doen. Hoewel beide partijen bij hun mening bleven, besloot het hof na een kort overleg de zitting toch te laten doorgaan. Hier bleek dat Pieter Goudzwaard na het vinden van het slachtoffer meegegaan was naar de hofstede, maar geen hulp had verleend. Tegen Adriana Bal had hij gezegd, dat hij voor de aanslag het land zou hebben geëffend, doch uit onderzoek was gebleken, dat de grond die morgen vanwege de rijm veel te hard was om te bewerken. Hubrecht Bal, die ook op de zitting aanwezig was en op en van de tribune moest worden gedragen, verklaarde dat hij zich van het gebeurde niets kon herinneren. Ook de dag erna ging de zitting van het Provinciaal Gerechtshof voort en ging men verder met het getuigenverhoor. Hubrecht Bal zei op deze tweede dag, dat hij zich flauw kon herinneren dat hij Pieter Goudzwaard met de houwer had zien aankomen. De reden van de mishandeling was hem niet bekend. Weliswaar had hij de gewoonte aangenomen om tegen zijn vee het woord 'toverheks' te bezigen, doch daarmee had hij geenszins de bedoeling gehad Goudzwaard iets onaangenaams te zeggen. Johannis Bal verklaarde dat hij niet wist waarom Pieter Goudzwaard onenigheid had met zijn zoon. 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2004 | | pagina 8