overleden en het huishoudelijk werk werd gedaan door de dienstmeid Marina Bom. Hubrecht had een oudere broer Willem, die nog thuis woonde en een oudere zus Adriana, die inmiddels haar derde huwelijk achter de rug had, nadat haar eerdere echtgenoten waren overleden. Zijn jongere zus Johanna woonde ook nog thuis en had verkering met Johannes Lagendijk. Zijn jongste zus Gerina was zeven jaar geleden getrouwd met Kornelis van Oeveren en zijn tien jaar jongere zus Janna was bijna vijf jaar geleden op 19-jarige leeftijd overleden. Hubrecht werd door zijn vader omschreven als een stille en ingetrokken knaap, die weinig sprak en over het algemeen geen vrolijk humeur had. Hij was nog ongehuwd en werkte net als zijn oudste broer als knecht op het boerenbedrijf van zijn vader. De hofstede van Johannis Bal was gelegen aan het Straatpad en bestond uit een woonhuis, schuur, bakkeet, wagenhuis, varkenshok en vele stukken land in de omgeving. Het was een gemengd bedrijf, waarop behalve veeteelt voornamelijk de verbouw van de meekrapwortel plaatsvond. Vader Bal bezat een zestiende deel in de meestoot Jacobshoofd te Oosterland, een zestiende deel in de meestoot De Kapel bij Capelle en een zestiende deel in de meestoot De gekroonde Meebaal te Ouwerkerk. Johannis Bal had twee knechten in dienst: de 53- jarige Jan Goudzwaard uit Nieuwerkerk en sinds tien jaar ook diens 30-jarige zoon Pieter. Ook de vrouw van Jan Goudzwaard, Johanna Tuynman, hielp af en toe een handje mee. Het gezin van Jan Goudzwaard en Johanna Tuynman telde twee kinderen, die allebei waren getrouwd: Pieter Goudzwaard in 1863 met de even oude Cathalina van Meurs uit Nieuwerkerk en zijn jongere zus Adriaantje Cornelia het jaar daarvoor met Jakob van 't Noordende uit Noordwelle. In het gezin van Pieter waren inmiddels twee kinderen geboren, maar beiden hadden niet lang geleefd en zijn vrouw was nu in verwachting van de derde. Pieter was na zijn huwelijk ontzettend veranderd. In zijn jeugd was hij erg loszinnig geweest, maar als enig Handtekening van Pieter Goudzwaard op zijn huwelijksakte uit 1863 (foto Zeeuws Archief) minpunt kon nu alleen worden genoemd dat hij niet met de jongste zoon van zijn baas overweg kon. Echter, deze boerenknecht was dan ook stug en volgens zijn vader gauw boos en koppig. Een poetsje bakken Tijdens de verhoren werd al snel duidelijk dat de verstandhouding tussen Pieter Goudzwaard en Hubrecht Bal niet best was. Deze was ontstaan nadat Hubrechts vader een relatie met de moeder van Pieter had gekregen, wat Hubrecht niet kon verkroppen. Over het algemeen sprak Hubrecht zeer weinig, maar met Pieter praatte hij al helemaal niet meer. Waren beiden tegelijk op dezelfde akker aan het werk, dan had Hubrecht zoals velen in de boerenstand van zijn tijd de gewoonte om tegen het vee het woord 'toverheks' te roepen. Maar Pieter begreep drommels goed dat de zoon van zijn baas het woord niet zonder bijbedoeling bezigde: hiermee moest hij hem en zijn moeder bedoelen. Dit irriteerde hem mateloos en hij zon op wraak. Willem Bal en Marina Bom hadden hem dan ook in de winter van 1864/1865 horen zeggen: "Ik zal hem eens een poetsje bakken". Tegen Johanna Bal had hij een keer tijdens het koffiedrinken in de keuken gezegd: "Het is zijn dood of de mijne, als wij des avonds van het dorp komen moet hij onder water". De dag voor de aanslag had hij gezegd tegen de smidsknecht Mattheus Johannis de Roos, die bij hem thuis op bezoek kwam, dat hij die dag erg boos op Hubrecht was geweest. Hij had onder het spitten weer het woord 'toverheks' geroepen. Gelukkig voor hem waren er aardappelzoekers in de buurt, anders had hij hem toen wel te grazen genomen. Maar hij zou hem vroeg of laat nog wel krijgen. Ook vertelde Pieter dat hij op een zaterdagavond, kort hiervoor, Hubrecht met een "gaarde" had opgewacht, maar tot zijn spijt de plaats te vroeg verlaten had. Toen Pieter Goudzwaard in de vroege morgen van de 16e november in de smidse van Braai kwam, zei diens knecht De Roos tegen hem, naar aanleiding van het gesprek de dag daarvoor: "Ik heb mijzelven ongerust gemaakt over u, want gij weet wat gij gisterenavond tegen mij gezegd hebt". Hierop heeft Pieter tot tweemaal toe geantwoord: "Zeg dit nooit, tegen geen mensch, want dan ben ik geruïneerd". Al met al waren er voldoende redenen aanwezig 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2004 | | pagina 7