In een paar woorden deelde ik hem ons plan mee aanstaanden maandag een duinreisje te maken, en bemerkte tot mijn genoegen dat hij het zelf heel aardig vond en er volstrekt geen bezwaar tegen had, zijne dochter mee te laten gaan. Ik geloof wel dat de overige jongelui even goed als ik zich veel voorstelden van het aanstaande genot en niet zonder reden, want het spelerijden ging toen nog zoo heel anders als nu. Wat mij betreft, toen ik des zondagnamiddags in de Groote Kerk onder de preek van dominé Blanck5 zat, dacht ik aan niets anders dan aan ons duinreisje en keek aan houdend door de kleine ruitjes naar de heerlijk zonnig lucht. Bij 't uitgaan der kerk wachtte je grootmoeder met twee andere vriendinnen die ook meegingen, mij in het portaal op en onder drukke besprekingen van het mee te nemen pro viand, vast zoowel als vloeibaar, geleidde ik haar naar huis en nam tot den volgenden morgen vroeg afscheid, onder de belofte nog voor een en ander te zorgen en niet te laat te komen. Nu, wat het laatste betreft, daarvoor was geen nood want reeds om drie uur hoorde ik den klepperman roepen en besloot toen daar de slaap toch voor goed geweken was, maar op te staan. Op weg naar Westenschouwen Na mij voor dezen dag eenigszins netter dan gewoonlijk aangekleed te hebben - want voor een speelreisje moet men zijn beste pak niet aandoen - wachtte ik met ongeduld tot het half vijf sloeg en stapte toen, na aan de deur der slaapkamer mijner ouders 'goedenmorgen' en 'vaarwel' geroepen te hebben, de deur uit. Mijn eerste blik was natuur lijk naar de lucht en tot mijne voldoening kreeg ik het vooruitzicht, dat op dezen schoonen morgen, een even heerlijken warmen dag volgen zou. In 't huis waar je grootmoeder toen nog bij hare ouders woonde en waar wij zouden opstappen, was alles reeds op de been, want de oudjes had den zelf schik in ons reisje en hielpen mee het pro viand dat niet te wenschen overliet bijeen te pak ken. Voor en na kwamen ook de zes anderen aan, waaronder Van der Zwaan, die we steeds 'Zwaantje' noemden, den toon aangaf. Na wederzijdsche uitroepen die getuigden van gespannen verwach ting, opgewondenheid en kinderlijke blijdschap kwam eindelijk, klokslag vijf uur, de voor ons be stemde wagen over de hobbelige straat aanwag gelen. Nog zie ik de drukte om een goed plaatsje te veroveren, de verwarring bij 't inpakken en de blijde gezichten mijner aanstaande schoonouders, die in ochtendgewaad in de deur onze beweging lachend gadesloegen en toen bepaald aan hunne eigen jeugd gedacht hebben. Het pakken van 't proviand had heel wat in, vooral het mandje met flesschen wijn en likeur - welke laatste drank toen veel gebruikt werd - eischt veel zorg. Maar eindelijk vond ook dat een veilig plaatsje voorin. En nadat we na veel over-en-weer schikken ten slotte gezeten waren, ging het er vandoor. Hier en daar, waar we langsreden, keek een nieuwsgierig gezicht over de onderdeur, en kon niet nalaten te glimlachen over het jolige jonge goedje dat daar in den speelwagen vast een duinreisje ging maken. Door de Zuidwellepoort reden we de stad uit, en een heerlijk windje kwam ons daar reeds tegemoet. De zon verguldde alles en het glanzig waas over de velden deed ons recht gevoelen hoe vroeg het nog was. In vroolijkheid gaven we het dan ook de vogels op 't land niets toe, en hadden er behoefte aan door allerlei zotte gebaren en ge luiden onze pret bot te vieren. Zelfs de arbeiders, die bezijden den weg in de zware klei werkten, hielden bij onze nadering even op en konden niet nalaten te lachen en den voorbijrollenden wagen, die weldra den dijk bereikt had, iets na te roepen dat veel geleek op eene waarschuwing het niet te dol aan te leggen. We namen zoals ik zeide den dijk, want hoewel zomer waren de wegen in het Lage van Schouwen toch zoo oneffen en onbruik baar dat er geen doen aan was, en daarenboven is het uitzicht van den dijk heel wat opwekkender dan in 't vlakke land. Daar kwamen ook weldra de liedeboekjes voor den dag en we zongen onze kelen heesch aan andere mopjes, die bijna alle op zoenen uitliepen. Nu, het meest kwam dat voor in die aardige liedjes uit de oude doos, welke we kenden. Als ik dat naga, dan moet ik zeggen wat is de tijd toch veranderd. Vroeger droeg bijna elk een liedeboekje bij zich en waar het pas gaf, werd het voor den dag gehaald en de samenkomsten werden door het gezang wel eens zoo aantrekkelijk en pleizierig. Die langwerpige boekjes met allerlei guitige titels verdwijnen meer en meer en daarna, zoo het schijnt, ook de vroeger zoo algemeene vrolijkheid, die slechts weinig noodig had om opgewekt te worden. Ge begrijpt dat door het zingen onze kelen spoedig naar verfrissching ver langden en daarom hield de wagen bij een paar 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2005 | | pagina 10