Dit waren acht overlijdensgevallen binnen één-en-
hetzelfde gezin, meer rampspoed dan iemand
kan dragen, lijkt het! Maar de ouders Jan en Pietje
Hoek moesten verder. En gelukkig waren zij daar
toe in staat, want de crisisjaren kwamen eraan.
Na de vervulling van de dienstplicht woonde en
werkte Piet twee jaar als houtvlotter in Schiedam.
Daar leerde hij Marie kennen, een dochter van zijn
kostbaas, met wie hij een relatie kreeg en zich
zelfs verloofde. Echter, na rijp beraad leek het Piet
beter niet voor het huwelijk te kiezen, waarna
Marie en hij - naar later is gebleken - als vrienden
voor het leven uiteen zijn gegaan.
Terug in Bruinisse trok Piet in bij zijn ouders, en
was hij werkzaam als knecht in de haven en op
vissersvaartuigen.
Oorlogsjaren
In 1944 moesten de Bruënaars hun woonplaats
verlaten, omdat de Duitse bezetter van plan was
Schouwen-Duiveland te laten onderlopen. Onder
hen waren de ouders Hoek-Van Gilst, tachtigers
inmiddels (I), die een nieuw onderkomen zouden
vinden in achtereenvolgens een Haarlems zieken
huis, een vroeger buiten in Arnhem en een klooster
in Kaatsheuvel.
Er zijn brieven uit die periode bewaard gebleven.
Enkele dagen na Dolle Dinsdag (5 september
1944) schreef de 83-jarige vader Jan Hoek aan
zijn dochter Dien, evacuée in Ouderkerk aan de
Amstel, dat Wilhelmien en haar man met hun
vaartuig veilig van de onstuimige "Zuiderzee"
waren teruggekeerd. De oude man en zijn vrouw
hadden een bewogen nacht en ochtend achter de
rug, zoals Dien uit de brief kon vernemen:
"U heb het de laaste keer goed gepakt niet te
komen. Ja Dien, van de week 's avonds kwam de
directrice de ramen opengooien. Er moest munitie
opgeblazen worden. Nu, dat was het nachtje wel.
Wij waren allen gekleed beneden. Ik heb nog
nooit zulke klappen gehoord! De kalk vloog van
de muren af en in Waalwijk waren er pannen, rui
ten en [woord onleesbaar] kapot van de lucht
druk. Toen hebben zij 's morgens nog eens
begonnen. Alles stond te dreunen, dat begrijp u!"
Jan waarschuwt Piet in zijn schrijven van dezelfde
dag niet teveel waarde te hechten aan de geruchten
dat Nederland spoedig zou worden bevrijd (de
Hj
Zeilschip 'Eendracht'
(Piet Hoek (1902-1991); olieverf op hardboard
1976; part. eigendom; foto redactie)
bevrijding zou in Noord-Holland waar Piet bij het
gezin van zuster Dien verbleef inderdaad nog
enkele maanden op zich laten wachten!). Uit de
brief valt op te maken dat de oude Hoek erg moet
denken aan zijn huisje in de Kerkstraat, een
verlangen dat hem in een andere Brabantse brief
beweegt tot de woorden "heilig het slop en de
buurt". En hij hoopt dat zoon Piet in buitendijks
Bruinisse weer snel op platvis zal kunnen gaan vis
sen, kortom dat het gewone leven weer spoedig
kan beginnen:
"Maar wij zullen maar moed houden, dat u gauw
weer op het slik om botjes kan."
De vader overleefde de oorlog nog bijna driejaar.
In april 1948 stierf Jan Hoek, op 87-jarige leeftijd.
Een van zijn laatste schilderijen zal die aan de bin
nenkant van het vooronderluik van het beton-
ningsvaartuig 'Grevelingen' zijn geweest, volgens
een ooggetuige voorzien van de spreuk "Aan
wind en stroom is veel gelegen, maar nog veel
meer aan 's Heeren zegen".'0 Waarschijnlijk heeft
Piet pas na het overlijden van zijn vader de lief
hebberij van het tekenen en schilderen weer
opgevat, want het oudste werk dat voor de ten
toonstelling in het Visserijmuseum kon worden
opgespoord, stamt uit het eind van de jaren veertig.
Toen moeder Pietje het jaar na de watersnood
ramp evenals haar echtgenoot op hoge leeftijd
was gestorven, betrok de ruim vijftigjarige Piet
Hoek een kleine woning aan de Marijkestraat.
Daar leefde hij als een zuinig man, het laatst van
19