CATS REVIVED De allereerste keer dat ik mij op zoek naar mijn vermeende voorvader Jacob Cats naar het Zeeuws Archief begaf, bleef ik nog voor binnenkomst ge fascineerd hangen in de tekst op de buitenmuur. In die tekst verslaat Cornelis Bouwman, kapitein van het schip Thienhoven, deel uitmakend van de expeditie van drie schepen van de Westindische Compagnie onder leiding van Jacob Roggeveen, 1721-1722, in zijn scheepsjournaal zijn ontmoeting met een Paaseilander. Ik citeer: "Wierden onder- wylen dighte by ons een kleyn vaartuigh gewaar, daar een oud naakt mens in sat, die geweldigh schreeuwde. Ik voer met mijn sloep naar 't selve toe, bragt hem met veel tegenscrabbelinge aan boort van den Arent, zijnde een manspersoon van diep in de 50 jaren, uyt de bruynen, met een sikje na de turkse manier, heel sterk van gestalte. Hij verwonderde hem zeer over 't maaksel van ons schip en alle zijn toebehooren, sooals wy zijn mynen conde verstaan". "Zozo", dacht ik, "hierbinnen moeten schatten liggen. Wanneer je een animatie van dergelijke aard op de muur bij de ingang afdrukt, dan schep je verwachtingen!" Nu, die verwachtingen zijn niet alleen in het Zeeuws Archief maar ook in het Gemeentearchief Schouwen-Duiveland op vele manieren totaal ver vuld. Weliswaar zond het lot mij een hulpvaardige engel, genealoog Jeroen-Martijn Hangoor, die mij, dame d'un certain age, het zwaarste werk uit handen nam door zijn overvloedige bestanden in te zetten bij mijn zoektocht naar Vader Cats, maar ook de vaste medewerkers van deze archiefinstel lingen, lieten niets na mij uiteindelijk stevig in te wrijven dat mijn hoop erfdochter van Vader Cats te zijn ijdel was! Pijnlijk! Echter, ik heb door het lezen van vooral het biografische levensgedicht dat Jacob op zijn tachtigste jaar ten behoeve van zijn kleinkinderen schreef een werkelijk warme liefde voor de populaire volksdichter opgevat. Hij mag dan weliswaar vooral als rijmelaar worden beschouwd, ik vind hem grappig, inhoudelijk pre cies en buitengewoon slim. Hem wordt verweten dat hij een saaie moralist is. En dat is nu een van de eigenschappen die mij in hem uitstekend bevallen. In het cabaret dat ik in de jaren vijftig en zestig bij Jaap van der Merwe en Lurelei (Guus Vleugel) goed heb leren kennen, deden wij precies hetzelfde. Wij hielden het publiek de spiegel voor, zaagden poten onder stoelen vandaan, zetten verkeerde spotje op gebeurtenissen en personen, en dat alles met het doel de mens zijn eigen be lachelijkheid in te peperen. Wij waren moralisten pur sang! Nu, Jacob doet exact hetzelfde. Hij beschrijft expliciet het menselijk bedrijf in al zijn lachwekkend falen en komt altijd prachtig weg met de moraal aan het eind! Geen wonder, dat het volk hem tot diep in de twintigste eeuw zo graag las! Identificatie! Daar ging het om. Wie lacht niet, die de mens beziet! Ik besluit dit pleidooi om eens af te wijken van het clichédenken over Vader Cats met een gedichtje van de Duitse dichter, die het ook voor hem opneemt: Gij, die de brave Cats slechts met verachting leest, Wijl ik-en-weet-niet-wat in hem u kan mishagen; Indien die eed Ie Zeeuw een Fransman waar geweest, Gij zoudt met lof van je-ne-sais-quoi gewagen Marjan Berk Marjan Berk en Jeroen-Martijn Hangoor met 'Waar het bloed kruipt' bij het net onthulde monument voor Jacob Cats te Groede (foto Marjan de Kort, Zeeuws Archief) 4

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2005 | | pagina 6