was toegezonden, beschouwde Van der Vliet als "Ie
plus beau ornement" van zijn kamer! De kansen
waren nog niet verkeken, want al op 17 oktober
beloofde Andersen zijn levensbeschrijving te doen
toekomen. Ook zou hij een grote reis door Europa
gaan ondernemen, waarbij hij Nederland zou
bezoeken. Het volgende jaar ging de sprookjes
schrijver inderdaad op weg. Hij bezocht Duitsland
Frankrijk en Italië, maar moest om gezond
heidsredenen terug naar Denemarken en het
voorgenomen bezoek aan Nederland kwam te ver
vallen. Van der Vliet diende de reeds ingelichte
lezers van De Tijd teleur te stellen. In het jaar 1847
maakte Andersen opnieuw een rondreis en was
toen wél in staat Nederland aan te doen, waar in de
tussentijd bij een Amsterdamse uitgeverij de eerste
vertaling van zijn sprookjes was verschenen.9
De uitgever en de sprookjesschrijver
Zoveel moeite was getroost om de sprookjesschrijver
naar Nederland te krijgen, en op een vrijdag
ochtend in juni van laatstgenoemd jaar stond hij
daar in Den Haag zomaar in de huiskamer!10 Een
dienstbode zal hem hebben binnengelaten. Van
der Vliet was verbijsterd en riep zijn vrouw! De
ontvangst moet allerhartelijkst zijn geweest. Ook
echtgenote Antoinette heeft haar uiterste best
gedaan om de schrijver het gevoel te geven dat hij
welkom was. Hij werd aan tafel genood, en er was
al op gerekend dat hij tijdens zijn verblijf in Den
Haag bij hen zou logeren. Het laatste aanbod
heeft de schrijver evenwel afgeslagen, omdat de
woning te ver uit het centrum lag. In zijn autobio
grafie vinden we over het bezoek deze passage:
"Ik kwam zijn huiskamer binnen. Hij was een jonge
vriendelijke man, met de kenmerken van een echt
kinderlijke natuur, die alles wat ik heb geschreven
met een warm hart koesterde. Bij mijn onverwacht
bezoek was hij zo verrast, ja bijna overweldigd,
want hij had verwacht vooruit te vernemen wan
neer ik kwam en had alles in zijn huis erop inge
richt dat ik bij hem kon logeren. Hij riep zijn jonge
vrouw erbij. Zij was even blij en hartelijk. Zij kende
echter alleen Hollands, maar waar we elkaar niet
begrepen, knikten wij vriendelijk en drukten elkaar
de hand. De goede mensen wisten maar niet hoe
zij het mij naar de zin zouden maken."
Precies hoe blij Jacobus Leunis was, blijkt mis
schien uit het vervolg van Andersens levensbe
schrijving over de voornaam van het zoontje. De
zuigeling was vernoemd naar de Deense sprookjes
schrijver zelf én ook nog eens naar de hoofdper
soon uit diens autobiografische vertelling 't Was
maar een speelman, had hij gezegd." Dat het kind
de voornaam droeg van de kort voor de geboorte
overleden Zierikzeese grootvader Christiaan van der
Vliet, lijkt de juiste versie van het verhaal, ook vol
gens de biografie van de soms scherpe Nagtglas:
"Door onverstandige vrienden bewierrookt, deed
Van der Vliet vaak waarheidsliefde voor groot
spraak wijken. Het is nog niet vergeten hoe hij den
goedhartigen Hans Christian Andersen wijsmaakte,
dat hij zijn zoon naar hem had genoemd; wat de
ijdele dichter terstond liet drukken, terwijl ieder
een in Zierikzee wist dat de jongen Chris heette
naar zijn lang niet fijn ontwikkelden grootvader."
De verbijstering bij het zien van de nog niet ver
wachte bezoeker zal ook te maken hebben gehad
met het feit, dat aan het voorgenomen huldigings
festijn nog niets was gedaan. Dankzij de hulp van
kunstschilder Johannes Bosboom (1817-1891), de
toekomstige echtgenoot van de genoemde schrijf
ster Anna Louise Geertruida Toussaint, kon het
feest nog op tijd worden georganiseerd. Andersen
schrijft hierover in zijn vermelde autobiografie, dat
letterkundigen, schilders en toneelspelers speciaal
voor hem waren gekomen. Een toneelstuk werd
opgevoerd en verzen en liederen hebben in het
Hötel de l'Europe geklonken. Van der Vliet heeft er
een toast uitgebracht op de Kopenhaagse weldoe
ner uit Andersens jonge jaren. "Het was een van
de meest eervolle avonden van mijn leven", aldus
het vertaalde dagboek van de schrijver. In zijn
periodiek schrijft Van der Vliet als 'Boudewijn' over
Andersens voordracht na het feest:
"Andersen is met zijne sprookjes gelijk een schilder,
een zanger of toonkunstenaar. Deze komen in
vreemde landen aan de hoven of bij hunne vrienden.
En de schilder vertoont een beeld; de zanger zingt
een lied; de toonkunstenaar grijpt naar zijne viool
en lacht of schreit op zijne snaren. Andersen leest
een zijner tooversprookjes voor, en gij ziet kleuren
en gij hoort muzyk; wondere, vreemde, noord-
sche muzyk, die een diepen naklank achterlaat in
uw gemoed."
18