voegde zij me toe: 'Ik zal zingen, burgemeester, tot mijn versje uit is'". Ook Kuzee had zich volgens de burgemeester mis dragen. Zo had hij zich tegenover de schilder die zijn huis opknapte, laten ontvallen: "Als ik eene andere woning kon krijgen, dan bleef ik geen oogenblik langer in zoo een krot". Het woord 'krot' schoot bij de burgemeester in het verkeerde keelgat, tenslotte ging het over zijn ouderlijk huis. Als het aan de burgemeester lag, moest Kuzee uit te voeren waarvoor hij niet werd betaald en ge bruikte hij uitdrukkingen "welke een burgemeester tegenover zijn Veldwachter niet passen en waar voor mijn man moet zwijgen omdat hij onderge schikt is". De burgemeester zou meermalen pro- cessen-verbaal door haar man opmaakt niet hebben verzonden. "Iets waar mijn man", zo vervolgde zij haar verhaal, "mee getergd wordt door de straat jeugd met de woorden: 'Maak maar proses er komt toch niets van'. Persoonlijke beleedigingen aan- Het Ouwerkerkse gemeentehuis, waarvan een deel door de veldwachter en zijn gezin werd bewoond (pand met aanplakbord), omstreeks 1910 (in: 'Ouwerkerk in oude ansichten') dan ook zo spoedig mogelijk worden ontslagen, of in elk geval ernstig worden berispt. De commis saris van de koningin maakte hij duidelijk, dat hij naast zijn loodzware betrekking als burgemeester die hij al dertig jaar vervulde, niet ook nog eens "de hatelijkheden van een onbeschoften veld wachter" kon verdragen.5 Klachten over de burgemeester Nog voordat de commissaris reageerde, kwam mevrouw Kuzee in actie. In een eigenhandig aan de commissaris van de koningin geschreven brief verontschuldigde ze zich voor het feit dat ze een brief van de burgemeester, waarin deze de veld wachter had meegedeeld voorlopig niet meer naar zijn werk te komen, "per ongeluk in de kachel had geworpen". Volgens mevrouw Kuzee dwong de burgemeester haar man allerlei werkzaamheden gaande mijn man worden op heiningen en schuren geschreven". Dit alles was uitermate kwetsend voor Kuzee, die volgens zijn vrouw "gedienstig en gewillig genoeg is wanneer hij als mensch behandelt wordt." "Wij hebben wel geleerd te knielen voor God", schreef ze de commissaris, "maar voor geen mensch al is hij burgemeester over mijn man. Hij kan toch ook menschelijk zijn tegenover ons want ook mij tergt hij voortdurend. Wij wonen in het gemeente huis waar ik de bediening van heb, als ik nu in mijn aparte kamer ben waar wij 40 gulden huur voor betalen en ik zing voor mijn kindje en de burge meester komt in het gemeentehuis hoewel het geen vergadering is (want dan zing ik natuurlijk niet) dan wordt mij dadelijk door den burgemeester het zingen verboden waar over hij naar mijn ver stand gerekend geen recht toe heeft. Door andere dingen word ik nog meer getergd. Zet ik bijvoor- 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2005 | | pagina 8