EEN GROTE KLUWEN WOL
DIEFSTAL TE ZIERIKZEE DOOR EEN MUZIKANT EN KUNSTENMAKER IN 1827
Tijdens de grote schoonmaak op het eind van
maart of in het begin van april 1830 vond Adriana
Catharina Conraadts, vrouw van Jan Buyterse,
achter in een lade van een hoekbuffet in de gelag
kamer van het logement De Zeeuwsche Kolfbaan
aan de zuidzijde van het Kerkhof in Zierikzee,
een grote kluwen "labadiste wol". Hoewel ze de
wol allang vergeten was, kwam nu het hele ver
haal weer bij haar boven. Hij was van een dikke
Zuidnederlander geweest - zijn naam was ze ver
geten - die een paar jaar geleden met een groep
muzikanten en kunstenmakers tijdens de kermis
bij haar enige voorstellingen had gegeven. Samen
met nog wat andere spullen, waaronder een paar
touwen en enkele papieren, had hij het kluwen
bij haar in bewaring gegeven. Toen hij ze na drie
maanden weer kwam ophalen, was de bol wol
door het schuiven van de lade helemaal achterin
terecht gekomen, waardoor ze hem had vergeten
mee te geven. En omdat hij er ook niet om had
gevraagd was de wol daar blijven liggen. Nu, na
drie jaar, zou hij er waarschijnlijk wel nooit meer
om komen. Daarom vroeg ze aan haar buurvrouw
Adriana Verseput, die haar met de schoonmaak
hielp, om de dweil ermee te repareren. Toen de
buurvrouw daarmee klaar was, mocht ze de bol
mee naar huis nemen.
Handtekening van Adriana Catharina Conraadts
onder haar huwelijksakte van september 1822
(Gemeentearchief Schouwen-Duiveland)
Welkome ontdekking
Adriana Verseput, weduwe van Johannes van Es,
woonde samen met haar zuster Janna en met
Maria van Hoek in een huis naast het logement.
Haar zus woonde samen met Maria beneden en
zij had de bovenverdieping tot haar beschikking.
De zusters konden de wol goed gebruiken, want
ze leden een armoedig bestaan. Ze werd gebruikt
voor naai- en stopwerk en ook de lamp wilde er
goed op branden. Nadat Maria van Hoek haar
kousen ermee had gestopt, kwam de dochter van
Janna Verseput, de 23-jarige Pieternella Trijzelaar,
om een stukje draad vragen. Inmiddels was de
bol, die aanvankelijk de grootte van een korfbal
had gehad, al zover afgewikkeld dat het papier
waaromheen de wol gewonden was, zichtbaar
werd. Janna gaf haar het kluwen, en zei dat ze het
papier wel kon weggooien. Op de stoep gekomen,
merkte Pieternella dat er wat in het papier gewik
keld was. Ze dacht aan een steen of iets dergelijks.
Thuisgekomen vouwde ze het open, en tot haar
grote verbazing kwamen er een gouden halsslot,
twee gouden ringen en een zilveren "pink-lid"
vingerhoed) tevoorschijn. Met de vondst keerde
ze terug naar haar moeder. Die begreep er niets
van, omdat haar zuster haar nooit iets over de her
komst van het kluwen had verteld. Maar het was
een welkom geschenk in hun armoedig bestaan.
Na vier dagen besloot Janna Verseput dan ook dat
de vondst te gelde moest worden gemaakt, en
met het gouden halsslot stapte ze naar de goud
en zilverkashoudster de weduwe Groeneveld de
Kater, die haar 4 gulden en 50 cent ervoor gaf. De
beide ringen gingen voor eenzelfde bedrag naar
de kashouder Kerkhoven en het zilveren vinger
hoedje wisselde voor 25 cent van eigenaar.
Hiermee zou de kous zijn afgeweest, ware het niet
dat het verhaal al vrij snel in Zierikzee de ronde
deed en mevrouw Gommerina Overbeeke het op
28 juli 1830 van haar broer Gerrit te horen kreeg.
Bij haar ging onmiddellijk een belletje rinkelen,
en nog diezelfde dag stapte ze naar het stad
huis om daar haar verhaal te doen. De sieraden
waren helaas inmiddels in de smeltkroes terecht
gekomen.
Teleurstellende ontdekking
Gommerina Overbeeke dreef samen met haar
man Simon van der Hoef een vis- en groentezaak
aan de Zierikzeese Sint Domusstraat, tegenover
de Molenstraat (nabij de Vismarkt). Op woensdag
5 september 1827 klopte bij haar een kermisklant
aan, die om huisvesting vroeg tijdens zijn verblijf
met zijn gezelschap in de stad. Het was de muzi
kant en kunstenmaker Gerard Sinon, 48 jaar oud
en geboren in Saint-Souar bij Luik, ongeveer 1,60
meter lang. Hij had bruine ogen, zwart haar, een
rond voorhoofd, een rond aangezicht, een platte
7