fyboonen. Eenige dagen daarna is mij gebleken
dat genoemde polietie zeer slecht hunne dienst
hebben waargenomen, zoodat het grootste
gedeelte Is ontvreemd op den nacht tusschen 18
19 february; en bij latere ontdekking, in tegen
woordigheid der rijksambtenaren bij sommigen
aanzienlijke partijen suiker zijn ontdekt, welke dan
ook aan de justitie zijn overgeleverd. Onmogelijk
zoude zulke ontvreemding hebben kunnen plaats
vinden indien de politie niet verregaande nalatig
ware geweest; ja, ik zoude zeggen of er niet mede
in verband had gestaan. Ik kan voor dat laatste
geen bewijs bijbrengen. De ontvreemding in die
nachten en meer andere moet grof geweest zijn
en niet alleen dat dit in het geheim geschiedde,
maar in tegenwoordigheid van vele persoonen en
ook van de polietie. Des anderen morgen mij dit
nog onbekend zijnde is van die ontvreemding aan
mij niet de minste mededeeling door hen gedaan,
doch is mij later ter oore gekomen."
Een grove beschuldiging aan het adres van de
veldwachter. Duininck was zich echter van de
prins geen kwaad bewust en was volgens Van de
Stolpe, "voor geene teregt wijzing vatbaar."
Aangezien Leydekker evenmin was te vertrouwen,
vroeg Van de Stolpe tevens om overplaatsing of
ontslag van de rijksveldwachter.®
Abraham Duininck was echter populair onder een
deel van de Bruinisser bevolking en daarmee had
de burgemeester waarschijnlijk geen rekening
gehouden. In een brief, getiteld "Verslag wegens
het gedrag en den Dienst van A. Duininck, veld
wachter in deze gemeente" verzekerden de
negenendertig ondertekenaars de commissaris,
"dat van het ogenblik A. Duininck in deze
gemeente is gekomen als veldwachter, niet alleen
van zijn gedrag, maar ook van zijn dienst, tot
heden niets valt aan te merken, dat er in vijfen
twintig a dertig jaren niet zóó weinig is vermist
geworden, dan met de komst van zoo eenge-
noemde persoon, daar vroeger veel te wenschen
overbleef, daar wij zeiven, wilden wij onze vruch
ten behouden er op moesten waken en nu noch
op het veld, of in de bosschen of op de erven der
hofsteden of tuinen iets worde vermist."10
Van de Stolpe was ziedend. Een maand later
schreef hij de commissaris dat hij op diens verzoek
de veldwachter had uitgenodigd om zich te ver
weren tegen de beschuldiging van "verregaand
pligtverzuim". Volgens Van de Stolpe had
Duininck een verweer echter niet nodig gevon
den, omdat de veldwachter naar eigen zeggen
slechts zijn plicht had gedaan. In het gesprek met
de burgemeester zou Duininck zich, aldus de bur
gemeester, "zoo onbeschaamd en brutaal gedra
gen hebben als mij nimmer in mijne bijna vijftigja
rige betrekking als hoofd des bestuur is
voorgekomen, zoo dat", gaf hij de commissaris te
verstaan, "ik hem met geene dienstzaken meer zal
belasten en verboden heb zich aan mijne deur aan
te melden."
De verklaring die was ondertekend door een aan
tal mensen die het opnamen voor de veldwachter,
was volgens Van de Stolpe van nul en generlei
waarde. Als de commissaris eens wist welke men
sen de brief, die volgens de burgemeester talloze
onjuistheden bevatte, hadden ondertekend, zou
hij dit alleen maar kunnen beamen: "De meeste
onderteekenaars beteekenen niets, zoo als bij
voorbeeld de zonen van landbouwers, zelfs twee
uit een huisgezin die nog minderjarig zijn; andere
die voor de aangehaalde daadzaken niets hebben
kunnen constateren als volstrekt geene eigen
dommen hebbende. Ik zoude", zo besloot Van de
Stolpe zijn brief, "veele der onderteekenaren van
genoemd stuk kunnen carracteriseren, dat voor
hen alles behalven gunstig in deze kwestie zoude
kunnen zijn. Ik heb dan ook copie van genoemd
stuk genomen, benevens van de handteekenin-
gen, om zoo het noodig mogt zijn daartoe over te
gaan,"11
De Provincie was echter niet zo onder de indruk
van de woorden van Van de Stolpe. Duininck gold
als een goed veldwachter en hij was nooit eerder
op een overtreding betrapt. Illegale strandvonderij
kwam in Bruinisse volgens de officier van justitie
te Zierikzee maar al te vaak voor en werd in het
verleden door de veldwachters oogluikend toege
staan?12 Zou een schorsing of een eervol ontslag
niet rechtvaardiger zijn? De reactie van Van de
Stolpe liet niet lang op zich wachten: "Zijn verre
gaand plichtsverzuim, achteloosheid in de dienst
en dan nog de schijn aangevende als of men zijn
pligt trouw en nauwgezet waarneemt en later dit
door brutaliteit te willen handhaven zijn toch
overwegende redenen om zoo iemand geen eer
vol ontslag te geven.",3
6