Zaal van de vroegere Hoge
Vierschaar van de stad
Middelburg, waarvan het
Hof van Assisen in de tijd
van de rechtzaak tegen
Cornells van Akeloo
gebruikmaakte,
(kopergravure; Zeeuws
Archief, coll. Zelandia
lllustrata van het Koninklijk
Zeeuwsch Genootschap der
Wetenschappen)
Iedere veldwachter moest uitkijken naar een jon
gen van 15 a 16 jaar met blauwe ogen, rosachtig
haar, een hoog voorhoofd, een rond gezicht, een
grote mond en een ronde kin. Zijn lengte bedroeg
vier a vijf voet. Als bijzonder kenteken werd
genoemd dat hij "een kwaad hoofd" had. Hij was
gekleed in een linnen buis, een lange zwarte
lakense broek en droeg klompen.
Toen Cornelis dezelfde dag zijn laatste twee gul
den bij Pieter Hoogenboom kwam ophalen, werd
hij vriendelijk ontvangen. Pieter vroeg hem even
geduld te hebben en zei dat hij het geld nog
moest halen. Maar in plaats van geld haalde Pieter
- zoals was afgesproken - de veldwachter, die
Cornelis in de kraag vatte en meenam naar de
gevangenis in Zierikzee.
Op 6 september schreef de vrederechter van
Brouwershaven Nicolaas Vetten de eerder geci
teerde brief, die eindigde met de woorden:
"Zie daar weledelgestrenge heer eenige bij mij
bekende feiten van eenen jongeling welke nog
geen vijftien jaren bereikt. Zijne slimheid kent
geene palen zoo in het bewimpelen zijner misda
den als in de wijze waarop hij telkens zich weet
voortvluchtig te maken en geene touwen, geen
ijzerwerk van deuren en grendels bestaan hier, of
hij heeft dezelve weten te ontwringen en uit zijn
hangsels te ligten. Ik heb vermeend uwedelge-
strenge met het karakter en de gepleegde feiten
door mij bekend van voormelden Van Akeloo
bekend te maken, ten einde door uweledelge-
strenge zoodanige maatregelen zoude kunnen
worden genomen als voor de veiligheid der maat
schappij dienstig worde geoordeeld."
Voor het gerecht
Op 30 november 1827 werd Cornelis van Akeloo
door het Hooggerechtshof in Den Haag in staat
van beschuldiging gesteld, waarna hij werd over
gebracht naar Middelburg om door het Hof van
Assisen te worden berecht. Hier verdedigde hij
zich met het argument: 'Ik ging hier en daar om
een stuk brood vragen alzoo ik geen werk meer
konde krijgen en mijne moeder niet voor mij zorg
de en mij maar liet loopen op mijzelve'.
De veroordeling vond plaats op 15 december en
zijn straf hield in dat hij voor de tijd van achttien
maanden in een Huis van Correctie werd
geplaatst. Wat er van hem is terechtgekomen, is
niet bekend en zijn moeder, die op 18 maart 1842
in Brouwershaven overleed, heeft hem waar
schijnlijk nooit meer gezien.
Geraadpleegde bronnen
- Zeeuws Archief (ZA), Archief Hof van Assisen in
Zeeland te Middelburg inv. nr. 113 (dossiernr.
2647, volgnr. 10).
- ZA, Archief ontvangers der successierechten
(ressort Zierikzee) inv. nr. 668.
- ZA, akten Burgerlijke Stand Brouwershaven.
-y^yc- Ozc.-j-cAiZczv t/i ~t"Y 1 'c -crz*uz/ Ta/i Ast' cj'taa'/tuis - us<?
10