schap te houden. Ze antwoordde dat ze dat wel
wilde, maar dat ze pas 's avonds kon, omdat ze
gedrieën nog een hele middag op het land moes
ten werken. Zo kwam onze Cornelis te weten dat
de familie Bos die middag niet thuis was en voor
hem de kust veilig was om daar wat rond te snuf
felen.
Toen hij 's middags bij de woning aankwam, trof
hij de deur gesloten met een hangslot dat aan
twee krammen was bevestigd. Toen hij eens rond
keek, zag hij dat er een raam openstond, waar
door hij naar binnen klom. In een doosje in de
schuif van de tafel vond hij een zilveren 25-cents-
muntje, een koperen tondeldoos met vuurslag,
een mes en een porseleinen pijp met houten
mondstuk, die hij zich toeeigende. Met deze voor
werpen verliet hij op dezelfde manier als hij bin
nengekomen was het huis. Toen de familie later
die middag thuiskwam, merkte niemand iets van
de inbraak. Pas twee dagen later mistten ze het
muntje toen Jan, van wie het was, erom vroeg.
Dat er meer verdwenen was, hadden ze niet in de
gaten.
Met het muntje ging Cornelis nog diezelfde mid
dag naar de herberg In den Osse van Cornelia de
Jonge, vrouw van Willem van der Weel aan de
Langendijk in Duivendijke, waar hij tussen drie en
vier uur aankwam. Het was niet druk, alleen
Leendert Imanse, die commies bij de Waterstaat
was, zat er. Hij was na zijn werk gekomen om een
pijp te roken en een glaasje te drinken. Cornelis
ging naar Cornelia, liet haar het zilveren muntje
zien en vroeg om twee gedroogde visjes. Cornelia
gaf ze hem en omdat ze 6 duiten kostten, kreeg
hij 2 dubbeltjes en 2 duiten terug. Van dit geld
kocht hij later in Scharendijke en Renesse brood.
Twee dagen later kwam hij rond elf uur opnieuw
in de herberg, ditmaal met een koperen tondel
doos met vuurslag en vroeg haar om tondels.
Cornelia, die wist dat Cornelis tot alles in staat
was, weigerde hem die te geven, waarop hij haar
de tondeldoos te koop aanbood. Voor 5 cent wis
selde het gestolen goed van eigenaar. Later zou ze
hem voor hetzelfde bedrag teruggeven aan
Willem Bos.
De avond na de inbraak klopte Cornelis aan bij
Leendert Kes, de buurman van Willem Bos, en
vroeg hem om onderdak en wat te eten. Tijdens
de maaltijd wees Leendert hem op zijn ongebon
den en liederlijke levenswijze en de noodlottige
gevolgen die dit voor hem teweeg zouden bren
gen. Cornelis, die hierdoor schijnbaar was aange
daan, beloofde beterschap.
Een tweede inbraak
De zondag hierop gingen Willem Bos en zijn
vrouw op bezoek bij vrienden in Serooskerke, ter
wijl Jan naar Brouwershaven ging. Omdat hij eer
der dan zijn ouders thuis zou komen, kreeg hij de
sleutel mee. Toen hij 's middags om twaalf uur bij
de ouderlijke woning terugkeerde, ontdekte hij
tot zijn grote verbazing dat een van de krammen,
waaraan het slot hoorde te hangen, uit de deur
stijl was getrokken. Het slot hing te bungelen aan
de andere kram in de deur. Toen hij die wilde ope
nen ging dat niet omdat hij aan de binnenkant
vergrendeld was. Verbaasd liep Jan naar een raam
en daardoor zag hij dat de klerenkist van zijn
ouders van zijn plaats was gesleept en met open
dekstel in het midden van de kamer stond. Omdat
hij vermoedde dat dit geen zuivere koffie was,
rende hij naar buurman Leendert Kes, aan wie hij
vertelde wat hij had gezien. Hij vroeg hem mee te
komen om poolshoogte te gaan nemen. Toen ze
bij de woning kwamen, was de deur weer met het
hangslot gesloten. Met de sleutel opende Jan het
slot, waarop beiden naar binnen gingen. De kist
stond op zijn gewone plaats en er was niets bij
zonders aan te zien. Ze konden hem niet openma
ken omdat hij op slot zat. Pas toen ze de kist aan
alle kanten onderzochten, zagen ze dat uit de
bodem twee planken waren losgebroken. De
dader moest zijn arm door het gat hebben gesto
ken en hem zo van slot hebben gedaan. Omdat er
verder in de woning niets bijzonders was te zien,
ging Leendert weer naar huis en nam Jan een
boterham. Maar het beangstigde hem om alleen
thuis te zijn en daarom ging hij meteen na de
maaltijd terug naar buiten. Zoals gewoonlijk sloot
hij de deur met het hangslot af en vertrok naar
Brouwershaven. Hij bleef daar tot zes uur en
besloot toen zijn ouders tegemoet te gaan.
Op de weg naar Serooskerke kwam hij Cornelis
van Akeloo tegen. Die liep daar met een levende
kip. Ze was afkomstig van Paulus van de Schelde,
waar hij in de loop van de middag was geweest
om werk te vragen. Tijdens dat gesprek, waarbij
Paulus in zijn hemd of borstrok had gestaan, had
Cornelis gevraagd om van bretels te ruilen. Voor
de zijne wilde hij een stuiver extra hebben. Op de
7