veel gevallen bestond diens taak uit het toezicht houden op de medische stand ter stede, het ver richten van lijkschouwingen en het adviseren van de overheid op het gebied van nieuw te voeren beleid. Uit de rekeningen van thesaurieren van Zierikzee (de zogenaamde stadsrekeningen) uit 1768 en 1769 blijkt dat de stad de salarissen van twee stadsdoctoren voor haar rekening nam: zowel dr. Michiel Ruyte als dr. Daniël Anthonie Massis ontvingen ieder 20 ponden Vlaams per jaar.3 Daarnaast treffen we in deze rekeningen vergoedingen aan voor verrichte schouwingen van dode lichamen. Gezamenlijk leverde hen dit in 1768 afgerond 5 pond Vlaams op. Gelet op het jaarsalaris gaat het hier dus om een aantrekkelijke bijverdienste. Een tweede professionele, maar praktisch geschoolde groep werd gevormd door de vroed vrouwen. De stadsvroedvrouwen van Zierikzee in 1768 en 1769 waren Maria Reynders en Maria Blankaart. Zij ontvingen een afgerond jaarsalaris van respectievelijk 33 en 25 ponden Vlaams.4 Omdat in een bekende eerdere publicatie reeds uitvoerig werd stil gestaan bij de geschiedenis van de Zierikzeese vroedvrouwen hoeven wij op dit punt niet verder uit te wijden.5 De grafelijke chirurgijn werd evenals de stadsdoc tor aangesteld door de stedelijke overheid. Deze chirurgijn was speciaal belast om in die zaken op te treden waar het belang van de stad of jurisdic tie van de grafelijkheid van Zeeland Beoosten- schelde in het geding was. Hierbij kon het gaan om het verrichten van sectie op aangespoelde lichamen, het onderzoeken en behandelen van wonden ontstaan door gerechtelijke correctie of als gevolg van misdaad. Ook in het geval van sterfgevallen onder verdachte omstandigheden, moord of executie verrichte deze chirurgijn namens de grafelijkheid medisch onderzoek. Stadschirurgijn Pieter de Beye ontving, volgens de Zierikzeese rekeningen, jaarlijks 12 pond Vlaams.6 Tot zijn takenpakket behoorde onder meer het uit oefenen van controle op zijn beroepsgenoten en het ter zijde staan van de overheid in gevallen waarbij praktische medische zorg vereist was. In veel gevallen waren deze stadschirurgijns ook deken van het plaatselijke gilde. De verplichting tot assisteren bij lijkschouwingen (die eveneens onder toezicht stonden van de stadsdoctoren) werd door de chirurgijns niet altijd in dank afgenomen. Hierover werd dan ook verscheidene malen bij het stadsbestuur geklaagd, zo ook in 1767. Tijdens de afwezigheid van de grafelijke chirurgijn had een van diens collega's hem moeten vervangen. Dit was echter collectief door de gildebroeders geweigerd. Hierna werd op voorstel van burgemeesters en the saurieren besloten om een rooster op te stellen zodat de assistentie bij gewichtige schouwingen altijd doorgang kon vinden.7 Klachten Ondanks deze weigeringen en het overheidstoe zicht bezaten de chirurgijns op Schouwen- Duiveland een monopoliepositie waardoor er voor de bevolking niet anders opzat dan zich aan hen te onderwerpen. Toch werd met enige regelmaat geklaagd over aantasting van dit monopolie, doordat de bevolking gebruik maakte van rond trekkende wonderdokters, marskramers en aller hande kooplui die hen behandelden en voorzagen van middeltjes. Vanzelfsprekend werd door de overheid opgetreden tegen deze 'kwakzalvers'. Zo verzocht het gilde in 1714 aan het Zierikzeese stadsbestuur dat een zekere Jan Gijzelaar "het medicijneren en cureeren mitsgaders het verkoo- pen van medecinaale waaren alhier ten eenen maaien mag worden belet."8 Door het stadsbe stuur werd een rigoureuze maatregel genomen: Trijzelaar werd de toegang tot de stad ontzegd. Het aantal wonderdokters moet vooral tijdens ker missen en jaarmarkten in de ogen van het gilde de spuigaten zijn uitgelopen. Daarom verzocht zij in 1724 het stadsbestuur met een definitieve voor ziening te komen zodat voor eens en altijd paal en perk aan deze misstanden kan worden gesteld. Verzocht werd om "geen vreemdelingen, quakzal- vers of breuksnijders hebben vermogen eenig manuaal te doen of medicamenten verkoopen, of dat zij aan het gilde voor die eerste week zullen moeten betalen één pond, vijf schellingen en zes groten Vlaams en voorts alle weeken, die zij over staan een pond en veertien schellingen Vlaams, ende dat de boeten jeegens de geenen, die zon der kennis of permissie van het gilde practiseeren mag worden verhoogt van tien schellingen tot een pond Vlaams."9 Ook dit verzoek wordt toege staan. Opleiding Aan de opleiding tot chirurgijn werden in de 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Stad en lande | 2007 | | pagina 17