"ARBEIDSINZET" IN DE TWEEDE
WERELDOORLOG
Rinus van Langeraau r,azn
Gedurende de Tweede Wereldoorlog zijn duizen
den Nederlandse mannen verplicht naar Duitsland
gebracht om daar op vele plaatsen in tiet arbeids
proces te worden ingezet. Een gevolg van het feit
dat het overgrote deel van de Duitse mannen
onder de wapenen moest om de nationaal socia
listische ideeën met geweld over Europa te ver
spreiden.
Naarmate de oorlog vorderde werd het fanatisme
van de bezetter om zoveel mogelijk Nederlandse
mannen te dwingen om in Duitsland te gaan wer
ken, steeds groter. Zo ook op Schouwen-
Duiveland, waar in 1944, hoofdzakelijk in het
droog gebleven niet tot spergebied verklaarde
deel van de Westhoek, nog een restant van de
bevolking woonde. Daaronder waren nog een flink
aantal mannen van de doelgroep aanwezig, voor
namelijk werkzaam in de landbouw en de fruit
teelt. Een beroepsgroep die eerder vrijstelling
voor tewerkstelling in Duitsland had gekregen in
verband met hun onmisbaarheid voor de voedsel
voorziening. Maar in de loop van december 1944
moesten ook zij er aan geloven: alle mannen tus
sen 18 en 40 jaar dienden zich te melden om op
transport naar Duitsland te worden gezet. Wie dit
niet deed kon, bij betrapping, op een zware straf
rekenen.
Tot degenen die er niet meer onderuit konden om
zich te melden behoorde ook landbouwersknecht
Marinus de Rijke (Oosterland 1916 - Ouwerkerk
2000), die op Haamstede geëvacueerd was.
Gedurende het transport naar Duitsland zag
Merien (zoals zijn roepnaam was) kans om een
drietal briefjes naar het thuisfront te sturen. In
deze bewaard gebleven briefjes, met een stomp
potloodje geschreven op de meest uiteenlopende
soorten papiertjes, vertelt hij over zijn belevenis
sen. Hierna enkele relevante passages uit deze
briefjes.
Ouddorp, 22 december 1944
Zoals jullie zien zijn wij in Ouddorp (Goeree-
Overflakkee; RvL). Het was een heel eind lopen
vanaf de haven naar het dorp met onze zwaar
beladen koffer. We zijn hier in de school terecht
gekomen. Van hier moeten we naar Stellendam en
we hoorden vertellen dat al de andere jongens,
die voor ons zijn weggegaan, daar nog zijn. Waar
wij naar toe moeten weten we nog steeds niet.
Kampen, 1e Kerstdag 1944
We zijn gisteravond vanuit Amsterdam naar deze
plaats vertrokken. We zijn nog steeds niet uit onze
kleren geweest. We liggen hier in een grote kazer
ne met 20 man op een kamer, allemaal bekenden,
ik hoop, als wij nog verder van huis moeten, dat
wij steeds bij mekaar blijven. Op 't ogenblik horen
wij nog niets over hoe en waarheen wij moeten.
Van tevoren weten wij totaal nergens van. Enfin,
we zullen maar geduldig afwachten. Er wordt nu
net weer gezegd dat we ons boeltje in moeten
pakken.
Kampen, 27 december 1944
Wij zitten nog steeds in Overijssel. We maken het
allemaal uitstekend. We krijgen hier iedere dag
een broodje en 's middags een warme maaltijd
(stamppot). We krijgen ook koffie met melk.
Wanneer we hier vandaan moeten weten we nog
steeds niet.
Tot zover de passages uit de brieven van vijfen
zestig jaar geleden. In 1992 heb ik Merien
gevraagd naar zijn verdere belevenissen. Hij heeft
toen een en ander voor me op papier gezet.
Hierna zijn relaas (de plaatsnamen heb ik onver
anderd uit het geschrift overgenomen).
Op transport per trein. Onze eerste plaats was
Oberhausen, een voorstad van Kassei. Wij lagen
daar in een school. Daar was al heel wat gebom
bardeerd. Het was erg gevaarlijk en ze bombar
deerden toen wij er waren nog steeds. Gelukkig
was er in de buurt een goede schuilkelder. Als er
alarm was liepen wij zo hard als wij konden om in
de schuilkelder te komen. Op zekere dag was er
weer luchtalarm en toen we terug bij onze school
kwamen was er geen school meer (puin). Er was
gelukkig niemand van ons in achter gebleven. We
moesten toen naar een andere plaats: Lichtenau.
19