daarna grote gestichten gaat bouwen. Eerst de
Ommerschans, op een verlating vesting in de
buurt van Ommen in Overijssel, voor bedelaars,
en daarna drie 'etablissementen' in de buurt
schap Veenhuizen, bestemd voor bedelaars,
weeskinderen, arbeidersgezinnen en militaire
veteranen, vooral het overbrengen tfan weeskin
deren naar het verre en barre Drenthe valt slecht
bij de Nederlandse bevolking en doet de reputatie
van de Maatschappij geen goed.
Er is een levendige uitwisseling tussen de beide
soorten koloniën. In 1826 mag Schouwen-
Duiveland gratis een gezin in Veenhuizen plaatsen
als 'arbeidershuisgezin'. Die doen het zo goed dat
ze twee jaar later bij wijze van bevordering een
hoeve in de vrije koloniën krijgen. Albertus
Lagcher is pas 26 jaar, maar heeft uit zijn tijd in
Zierikzee al een flink strafblad. Hij is getrouwd
met de veertien jaar oudere Johanna Helleman of
Hilleman, die al drie kinderen uit een eerder
huwelijk heeft met de achternaam De Kok. Samen
hebben ze vier kinderen, waar er op de kolonie
nog twee bij zullen komen. En dit gezin biedt mij
een uitgelezen gelegenheid om het regime op de
kolonie te belichten.
Dat regime is tamelijk draconisch. De armen moe
ten worden 'opgebeurd' uit de staat van 'zedelijke
verbastering' waar ze door hun jarenlange armoe
de in terechtgekomen zijn. Hen moeten behalve
lust tot arbeid ook worden bijgebracht zaken als
spaarzaamheid, gehoorzaamheid en een onberis
pelijk zedelijk en godsdienstig gedrag. En zinde
lijkheid in het huishouden: 'De wijkmeesters zijn
gehouden ten minsten om den anderen dag de
gezamenlijke huisgezinnen te visiteren en te zor
gen dat in dezelve reinheid en betamelijkheid
plaatsvinden.'
Om het gewenste gedrag af te dwingen zijn er
tuchtcolleges. Willem Hahn is braaf en komt hoog
uit daarvoor om te klagen. In zijn functie als
opzichter had hij een kolonistenzoon per ongeluk
het verkeerde werk gegeven, waarop die laatste
volgens Hahn 'op een infaame wijs begon te vloe
ken en te schelden zoo als ik gedurende mijn leef
tijd nog nooijt ben uitgemaakt'. De familie Lagcher
verschijnt echter frequent als beschuldigde.
Paard op hol
Zoon Johannes is 15 jaar als hij zich met een
groep leeftijdsgenoten aan zinloos straatgeweld
te buiten gaat. Een boer uit Friesland is met zijn
vrouw op visite geweest in Vledder en wil 's
avonds met zijn rijtuigje terug naar huis. Hij moet
dan door de kolonie en over 'de zogenaamde
Vriesche brug' en daar ziet hij een groep jongens
die 'zingende en schreeuwende de brug waaren
genaderd'. Hij houdt in, waarop hij de jongens
'vriendelijk had verzogt, zich een weinig stil te wil
len houden, alzoo hij een jong paard voor de
wagen had'. Dat werkt - 'op welk verzoek dien
jongens daadlijk hadden stil gezwegen' - en hij
rijdt nietsvermoedend de brug op.
'Dan midden op de brug zijnde, gedagte hoop jon
gens, niet alleen een geweldig geschreeuw had
den gemaakt, maar tevens hem, zijne vrouw, en
paarden, met steenen en andere vuiligheid had
den geworpen, waarvan een steen zijne vrouw
aan het hoofd zeer gevoelig had getroffen; dat
door dit onverwagt voorval, de paarden op hol
waren geraakt, met levensgevaar over de brug
waaren gekomen, en daarna een groot eind
weegs in doodelijke angst en schrik waaren voort
gehold, tot dat het hem, door inspanning van alle
krachten, eindelijk was gelukt, de paarden in
bedaring te krijgen.'
Johannes Lagcher en kompanen worden voor
straf een aantal dagen opgesloten in de strafka
mer op de kolonie. Dat overkomt hem vaker,
ondermeer als hij de appelboom van de koloniale
schoolmeester heeft geplunderd en het lot treft
ook zijn jongere broer Willem als een gehandicap
te kolonist door hem en zijn vrienden 'op eene
geweldige manier met aardappelen gesmeten, en
op onbetamelijke wijze gescholden is geworden'.
Bij het gezin Lagcher bevindt zich ook een jonge
man met de naam Pieter Sake Possemus, ook wel
voorkomend als Pieter Pake Possemis, een
onecht kind van de vrouw des huizes van vóór
haar eerste huwelijk. Pieter constateert septem
ber 1831, hij is 23 jaar, dat er met boekweit dor
sen buiten de kolonie meer te verdienen valt dan
met werken op de kolonie. Maar daar hoor je toe
stemming voor te vragen en dat doen Pieter plus
een leeftijdsgenoot niet. Als zij 'daar na toe gaan
de door den onderdirekteur zijn terug geroepen',
negeren ze de man. Ook als hij hen achterna
komt, weigeren ze te gehoorzamen, 'Pieter Sake
Postimus zeggende hij kwam niet terug al moest
hij ook naar de Kast.' Dat laatste hoeft niet. 'De
jongens zien hunne verkeerdheid in, hebben zich