Malacologische Vereniging trad in het geweer.
Fijntjes werd de gemeenteraad erop gewezen dat
deze het niet kon maken om enerzijds Baster te
eren met een standbeeld en anderzijds de dier
soort waardoor hij beroemd was geworden, te
vernietigen. De vereniging mobiliseerde haar
leden. Dat leidde tot tal van bezwaarschriften,
voor een deel op gestencilde brieven waarvan de
inzenders alleen hun naam en adres hoefden in te
vullen en op te sturen. Tot vanuit Delfzijl en
Leeuwarden stroomden ze binnen. De gemeente
begon zich ongemakkelijk te voelen maar wilde
geen krimp geven.
Dat lag anders met het bezwaarschrift van de
Consulent Natuurbehoud van Staatsbosbeheer,
ir. Th.A.J. Vette (10 april 1978). Om deze rijks
functionaris kon de gemeente moeilijk heen. De
burgemeester ging verhaal halen bij ir. Eelkema,
de collega en superieur van ir. Vette. Die zat met
het geval in zijn maag en wist niet meer te doen
dan erop te wijzen dat de consulent een eigen
verantwoordelijkheid had waarin hij niet kon tre
den. Op zijn beurt gaf ir. Vette niet toe. Het scena
rio was duidelijk: als de gemeente doorzette dan
zou het traject op een of andere manier gaan
stranden, uiteindelijk besloot de gemeenteraad
op 28 juni 1978 het plan niet vast te stellen en een
ouder, wel vastgesteld plan uit de kast te halen.
Dat onder veel gemor van de meerderheid van de
raad. De sympathie voor de vroegere geneesheer
Job Baster was toen bij sommigen tot een diepte
punt gedaald. In ieder geval kunnen we vaststel
len dat Basters ontdekking spraakmakend was tot
in onze tijd.
Onze beroemde stadsgenoot, die een grote plaats
innam in de wetenschappelijke wereld van zijn
tijd, leed ook aan iets anders dan kwalen. Hij was
overduidelijk te bescheiden en leed aan iets wat
nog steeds in Zierikzee en omstreken niet uitge
storven is: eigen onderschatting. Enkele jaren
voor zijn overlijden schreef Baster aan een zijn
vrienden: 'in dit afgelege hoekje van de wereld
hoort men noijt iets nieuws, als door correspon
dentie, die men zelfs onderhoud, en ik ben hier
maar alleen, en de eenigste die liefhebberij tot
studie heeft'. Er zijn bewijzen te over om die uit
spraken te nuanceren en Baster zelf is de beste
getuige. Ook wordt duidelijk dat de bodem van
ons voormalige eiland op meer dan een manier
zeer vruchtbaar is. Onze geschiedenis, onze
monumenten, ons ander erfgoed, ons landschap
en de natuur zijn voldoende bewijzen om te illus
treren dat eigen onderschatting niet passend is.
Het wordt tijd om die gevoelens aan de kant te
zetten. Baster en die vele anderen verstonden de
dynamiek van hun tijd. Zij namen actief deel aan
het debat over de vragen die aan de orde waren.
De herdenking van Job Baster laat zien hoe inspi
rerend het is om in die voetsporen te treden en zo
geschiedenis een levend onderdeel te laten zijn
van ons heden. Wat dat betreft is Job Baster een
voorbeeldig voorbeeld.
19