De geschiedenis van de mcc
Jeroen Padmos
Onlangs verscheen bij uitgeverij Walburg Pers het
boek Geschiedenis van de mcc - opkomst, bloei
en ondergang, geschreven door Ruud Paesie.
Paesie schreef eerder onder meer over de
lorrendraaiers op Afrika en over het kaarten-
makersbedrijf van de Kamer Zeeland van de voc.
in de Kroniek van het Land van de Zeemeermin
nr. 33 (2008) werd van hem een artikel gepu
bliceerd over de handelsfirma Heshuijsen
De Jonge.
Slavenhandel
De Middelburgse Commercie Compagnie (mcc)
wordt in 1720 opgericht door een aantal voor
name Middelburgse kooplieden. Zij besluiten
om voortaan zelfstandig handel te drijven op
West-Afrika en Zuid-Amerika. Vanaf 1621 is dit
recht exclusief voorbehouden aan de West-
Indische Compagnie. Daarnaast is er voor de
heren een niet onaanzienlijk neveneffect ver
bonden aan het besluit tot oprichting. Op die
manier wil men namelijk de sluikhandel regu
leren. Gedurende de eerste jaren richt de
Compagnie zich vooral op de zouthandel in het
Oostzeegebied, maar die opbrengsten vallen
tegen. Het tij keert als in 1730 een eind komt
aan het monopolie van de wie op de trans-
Atlantische handel. In 1732 vertrekt het eerste
schip van de mcc voor een zogenaamde drie-
hoeksreis. Het oogmerk van dit type reizen is
om naar Afrika te zeilen en daar Zeeuwse pro
ducten zoals buskruit, glaskralen en sterke
drank te verhandelen.1 In Afrika worden slaven
ingekocht om vervolgens de ongeveer twee
maanden durende oversteek naar de 'Nieuwe
Wereld' te wagen. Bij aankomst in Amerika wor
den de slaven verhandeld en de retourvracht,
bestaande uit onder andere cacao, suiker en
koffie, ingekocht.
in zijn boek stelt Paesie het algemene beeld
over de mcc bij. Dat beeld hangt nauw samen
met de slavenhandel. Hij toont aan dat dit
slechts een onderdeel vormt van de bedrijfsvoe
ring. Een groter belang is gelegen in de goede
renhandel en de scheepsbouw. De recente aan
dacht voor de slavenhandel plaatst Paesie dan
ook in historisch perspectief wanneer hij schrijft
dat die discussie in de achttiende eeuw nauwe
lijks wordt gevoerd. Het belang van goedkope
arbeidskrachten in Midden- en Zuid-Amerika
heeft op dat moment de overhand.
Boekhoudkundig onderzoek
De grootste verdienste van Paesie is zijn nauw
gezet boekhoudkundig onderzoek naar de
(administratieve) organisatie van de mcc. Het
dagelijks bestuur daarvan is in handen van
directeuren die worden gekozen uit een groep
hoofdparticipanten. Om directeur te kunnen
worden moet men ten minste voor zesduizend
gulden aan aandelen bezitten. Het beeld dat
door de Zeeuwen goudgeld aan de (slavenhan
del wordt verdient blijkt niet te kloppen. Paesie
toont aan dat er in totaal 113 schepen door de
mcc in de vaart zijn gebracht.
Die schepen brachten weliswaar jaren van
bloei, maar hoofdzakelijk wordt verlies geleden.
'Aan het eind van de achttiende eeuw waren 77
boekjaren gesloten. Daarvan waren er 42 met
winst afgesloten voor een totaal van 1.311.210
gulden. Het verlies over de andere 35 jaren
beliep ruim 1.415.230 gulden. De mcc heeft dus
in de achttiende eeuw ruim honderdduizend
gulden verlies geboekt.' Tot 1815 lopen die
tekorten verder op. Dat men toch aan de inter
nationale handel vasthoudt, heeft volgens
Paesie te maken met het voordeel dat de indivi
duele handelaren hieruit behalen. Hierbij moet
gedacht worden aan de afzetmogelijkheden
voor bijvoorbeeld buskruit en de toeleverings-
handel in scheepsbenodigdheden.
Schouwen-Duiveland en de mcc
Paesie besteedt in De Geschiedenis van de mcc
geen aandacht aan Schouwen-Duiveland en dat
is logisch omdat de betrokkenheid bij de han-
1 Door Peter Noordermeer is in Stad en Lande nummer 139 (2014) aandacht besteed aan het gebruik van kaurischelpen
als betaalmiddel voor de handel met de Afrikaners.