Terug naar Oosterland?
Tot zijn verbazing ontvangt de Oosterlandse
ambachtsheer op 2 mei 1789 een brief van
Meermans.10 In die brief meldt Meermans dat hij
een huis in Oosterland heeft gekocht en voorne
mens is om een kruideniers en 'vettewarie' win
kel te beginnen, in zijn brief verzoekt hij de
ambachtsheer om de eerdere afspraak tot con-
currentiebeperking te herroepen en hem toe
stemming te verlenen om zich als vijfde winke
lier in Oosterland te vestigen. Kennelijk weet de
ambachtsheer niet goed raad met dit verzoek en
daarom vraagt hij de baljuw en schepenen van
Oosterland om advies. In dit college valt het ver
zoek van Meermans verkeerd. Men is niet op de
hoogte van Meermans actie en voelt zich geroe
pen om op te komen voor de belangen van de
andere Oosterlandse winkeliers. Dit college
geeft een in onze ogen een wel heel vreemde
redenen op om Meermans uit Oosterland te
weren. Baljuw en schepenen redeneren bijvoor
beeld dat iedere winkelier weet wat hij jaarlijks
omzet en op basis van die kennis zijn grondstof
fen en halffabricaten inkoopt. Met de komst van
een extra winkel zullen de andere winkeliers
met hun voorraden blijven zitten en naar ver
wachting verlies lijden. Dat heeft weer gevolgen
voor de inkomsten van de ambachtsheerlijkheid.
Kortom, de wispelturigheid van Meermans mag
er niet toe leiden dat de Oosterlandse economie
op zijn kop wordt gezet. Op 3 juni 1789 ontvangt
Meermans dan ook een negatief bericht van de
ambachtsheer.
Meermans laat het er echter niet bij zitten en
nog diezelfde dag schrijft hij Steengracht op
nieuw. Het probleem ten aanzien van de winkel
lijkt hierin te zijn opgelost. Er is hem een (ander)
pand te koop aangeboden waarin op dat
moment de winkel van de vrouw van Jan
Goudswaard is gevestigd. Voorheen was die win
kel eigendom van Leendert Uijl, een van de vier
Oosterlandse winkeliers en medeondertekenaar
van het oorspronkelijke verzoekschrift om aan
bodbeperking uit 1772. Als vrouw Goudswaard
met haar winkel stopt dan zou er een winke
liersplaats in Oosterland openvallen en zo zou
Meermans in feite Uijl opvolgen. Die kans wil hij
niet laten lopen. Meermans wil het pand natuur
lijk pas kopen als hij ook toestemming krijgt van
de ambachtsheer om zich als winkelier in
v.
Bakker met mand met broden, Marie Lambertine
Coders, 1776-1815 (foto collectie Rijksmuseum
Amsterdam, objectnr. RP-P-1885-A-9269)
Oosterland te vestigen. In plaats van het bij dit
verzoek te laten maakt Meermans in diezelfde
brief van de gelegenheid gebruik om te reageren
op wat hij noemt de 'valse beschuldigingen' die
zijn geuit in de tijd dat hij nog bakkersbaas was
te Oosterland. De emoties nemen duidelijk de
overhand waardoor onduidelijk blijft wat er pre
cies is gebeurd. Hoewel hij de ambachtsheer
graag openheid van zaken zou geven is er voor
hem al voldoening genoeg te weten dat God zijn
beschuldigers ter verantwoording zal roepen.
Het spreekwoordelijke water staat Meermans
aan de lippen als hij schrijft dat hij niet langer in
staat is om nog te bakken en daarom zijn winkel
in Zierikzee heeft overgedaan aan zijn zoon. Die
zoon zal nog twee jaar worden bijgestaan door
zijn moeder, terwijl Meermans zelf de 'vettewa
rie of kruidenierswinkel' in Oosterland wil begin
nen met de hulp van zijn 17-jarige dochter.
Mogelijk kampt hij met lichamelijke problemen