Een grafzerk op de joodse begraafplaats in Zierikzee
(GASD ZM 0010)
eel erkend en verkrijgt men het recht om een
officiële synagoge te vestigen. De inwijding
daarvan (thans Meelstraat nummer 55) vindt
onder grote publieke belangstelling plaats op 2
september 1825.
De geschiedenis van de gemeenschap ken
merkt zich door armoede: er is nauwelijks geld
om een leraar te betalen of om het joodse
schooltje te bekostigen. Vanaf 1829 is er een
speciaal armbestuur actief waarvan in 1856 zelfs
een kwart van de joden gebruikmaakt.6 Toch
kent joods Zierikzee een gemeenschapsleven,
wat blijkt uit de oprichting van een genootschap
voorThorastudie en een vereniging die begrafe
nissen verzorgt. Volgens Stoutenbeek en
Vigeveno zijn de Zierikzeese joden hoofdzakelijk
marktkooplieden, venters en marskramers die
zich meestal voor kortere periodes in Zierikzee
vestigen. Opmerkelijk is dat slechts een klein
aantal van hen direct uit het buitenland afkom
stig is. Naast deze handelaren zijn er in Zierikzee
joodse slagers, een bakker en enkele artsen. Na
1838 maakt de gemeenschap een korte periode
van groei door als de bekende uit Twente
afkomstige firma Salomonson een katoenweverij
in Zierikzee vestigt, in 1855 telt Zierikzee onge
veer 80 joden. Als de weverij in 1856 wordt geslo
ten gaat het ook met de gemeenschap rap berg
afwaarts. Er kunnen geen religieuze diensten
meer gehouden worden en in 1921 wordt de
synagoge zelfs definitief gesloten en ingrijpend
verbouwd tot woonhuis. Aan de joodse geschie
denis van Schouwen-Duiveland komt definitief
een eind als in 1942 de laatste 21 overgebleven
joden zich moeten melden voor deportatie.
Onderzoek is nodig
Ondanks de ruim 200-jarige aanwezigheid van
joden op Schouwen-Duiveland is de verhouding
met de Schouwen-Duivelandse bevolking altijd
ambivalent geweest. Het ongenoegen van de
gilden bespraken we zojuist, maar ook kleine
schermutselingen kwamen voor. Zo verschijnt
er op 17 augustus 1876 een advertentie in de
Zierikzeesche Nieuwsbode waarin een zekere
P.C. de Winter zijn spijt betuigt van de door hem
op straat geuite 'lasterlijke woorden' tegen A.E.
(Abraham) Levie, veehandelaar in Zierikzee. Ook
komt die verhouding duidelijk tot uiting tijdens
de bezettingsjaren. Toen de Zierikzeese joden
naar Amsterdam vertrokken kwam de plaatselij
ke agent van politie JJ. van Bemden afscheid
nemen op het station. Deze blijk van sympathie
heeft er zeer waarschijnlijk toe bijgedragen dat
Van Bemden niet lang daarna werd ontslagen.7
En zo is er ook het verhaal van Wilhelmina
(Mien) Frenk die een zaak dreef aan de Lange
Nobelstraat nummer 169 (thans nummer 10) en
op Schouwen-Duiveland bekend was als cou
peuse. Toen de nood hoog werd benaderde zij
haar clientèle met de vraag om een onderduik
adres. Niemand kon of wilde haar helpen. Frenk
overleed op 24 september 1943 in Auschwitz.8
Deze voorbeelden illustreren wat Stoutenbeek
en Vivegeno constateren, namelijk een ver
schuiving in de geschiedschrijving over de joden
in Nederland. Waar enerzijds nog altijd sterk de
nadruk ligt op het onderzoek naar de Tweede
Wereldoorlog en de Holocaust, verplaatst de
belangstelling zich steeds vaker naar de indivi
duele geschiedenis. Daarbij gaat het ook om het
4