iiit -m ^epierei
'Ten uijttersten vergenoegt'
In vroeger tijden was reizen voor het plezier
alleen weggelegd voor de welgestelden.
Vrouwen die zulke reizen maakten, een
minderheid, behoorden zonder uitzondering
tot de allerhoogste sociale laag van de
maatschappij. Binnen de elite ontwikkelde
zich in late zeventiende eeuw een reiscultuur,
die zich in de achttiendee eeuw langzaam
uitbreidde naar andere maatschappelijke
groepen. Ontspanning en ontwikkeling
gingen hierbij hand in hand.
Op 30 mei 1752 vertrok Susanna Maria
Lonque, weduwe Cau, ambachtsvrouwe van
Oosterland (1699-1752), 's avonds om acht
uur met haar nichtje Jacoba Magdalena
Ockerse (1731-1772) van de Heerenhof
in Oosterland.1 De twee dames reden naar
Zijpe, waar zij aan boord gingen van een
zeiljacht Om half drie 's nachts werd het
anker gelicht en begon de reis. De wind
(ZZO) was erg zwak, zodat ze nauwelijks
vooruitkwamen en maar weer voor anker
gingen. Gelukkig draaide de wind al snel en
nam iets toe. Het jacht zette daarop koers
naar Dordrecht en legde om 16.30 uur aan
buiten de Vuilpoort. Terwijl de bemanning
voor proviand zorgde, wandelden de vrouwen
in een uurtje heen en weer naar de Grote
Kerk. Naar hun mening een groot gebouw,
zonder bezienswaardigheden, uitgezonderd
het koperen koorhek met de roodmarmeren
pilasters. Daarna werd de tocht over de
Merwede in oostelijke richting vervolgd, tot
zij ter hoogte van Sliedrecht aan de zuidelijke
oever aanlegden voor de nacht.
Zo verliep de eerste dag van de vermoedelijk
laatste plezierreis van Susanna Maria Lonque
in de.voorzomer van 1752. Tien weken
later'was ze dood. De bijzonderheden van
deze reis, die duurde van 30 mei tot en met
21 juni, tekende zij op in het 'Journaal van
een reise' van tante en nicht met 'verder
geseltschap en gevolg, met het jacht van
Cappelle, gevoert bij schipper Blaas de Guijter'.1
Het gezelschap reisde via Dordrecht naar
Nijmegen en Arnhem. Daarna werd de tocht
in westelijke richting voortgezet naar Utrecht,
Amsterdam en Haarlem. Vervolgens ging het
zuidelijk naar Gouda en Moerdijk. Er kwam
nog een uitstapje over land naar Breda,
waarna het jacht koers zette naar huis. Het
was een voorspoedige reis, na afloop was
iedereen 'in goeden welstand en ten uijttersten
vergenoegt'.
Er zijn heel weinig door vrouwen geschreven
reisverslagen uit de achttiende eeuw
overgeleverd. Vermoedelijk heeft Susanna
Maria Lonque onderweg aantekeningen
gemaakt, die naderhand door haar zijn
uitgewerkt en aangevuld met historische
bijzonderheden over de bezienswaardigheden
zoals jaartallen. Het verslag telt 20 pagina's.
Per reisdag is het tijdstip van vertrek
genoteerd, waar de reis heenvoerde, en wat
het gezelschap onderweg zag of meemaakte.
Ook het weer en de windrichting zijn dikwijls
vermeld, niet verwonderlijk vanwege het
vervoermiddel. Het is een zakelijk verslag,
dat vrij weinig persoonlijke indrukken bevat
die ons iets meer zouden vertellen over de
beleving van de reis.
Onderweg maakten ze het nodige mee.
Op 3 juni ontsnapten zij om 16.45 uur
ternauwernood aan een groot gevaar
bij Pannerden/Millingen door een 'hoos,
een overloop van wind'. Enige dagen later
ontvingen zij het bericht dat op ongeveer
hetzelfde tijdstip voor Zijpe een poon was
omgeslagen, waarbij twee vrouwen en een
kind in het vooronder verdronken. In het licht
van hun eigen ervaring maakte dit bericht
vermoedelijk indruk; is dit de reden dat het
in het journaal is opgetekend? Dat weten we
niet. Op 15 juni ging het bij Haarlem ook niet
helemaal goed, daar liepen ze aan de grond.
Door de harde wind was 'ook 't waterzoo
weggewaaijt dat 't Jagt wel een voet diep in de
modder gesonken was'.
10
De toeristische belangstelling van de
twee ging vooral uit naar gebouwen en
landschappen, dingen die wij heden ten
dage ook als bezienswaardig beschouwen. In
de aanlegplaatsen bezochten zij bijzondere
gebouwen. In Utrecht gingen zij naar de
zijdemolens van de heer van Zijderveld, die
ook de fonteinen aandreven van de befaamde
buitenplaats Zijdebalen. In Amsterdam was
het niet alleen maar cultuur die de klok sloeg,
hier keken zij hun ogen uit in de menagerie
van Blauw Jan. Ze zagen tijgers, leeuwen en
een casuaris. Susanna Maria vermeldt het
menu van de twee leeuwen: 28 pond vlees
per dag. Zij maakt ook gewag van de manier
waarop het hok werd schoongemaakt.
Naast het vervoer per zeiljacht stapten
ze onderweg ook weieens in een rijtuig.
Hiermee bezochten zij locaties die wat verder
van de rivier af lagen. Op 5 juni reden ze
zo 'langs een zeer aangename weg' naar
de 'berugte Hofstad Rosendaal' die zij 'regt
magnifique' vonden.
Susanna Maria Lonque verhaalt ook van
een ervaring die elke reiziger wel kent, de
teleurstelling als het beloofde moois in het
echt tegenvalt. Dat maakte zij mee bij het zien
van de graftombe van 'Anna' Catharina de
Bourbon in Nijmegen: die voldeed 'geensints
aan de beschrijvinge die sommige daar van
geven'.
Elke zondag was er de wekelijkse kerkgang.
Op 18 juni stak een deel van het gezelschap
over naar Papendrecht, om daar te zien 'de
ongewoone en gerugtmakende beweegingen
die aldaar onder den openbaaren
Godsdienst te dier tijd plaats hadden, dog
welke niet sonder beroeringe en gevaar van
swakke gemoederen kunnen aanschout
worden waarom het niemand geraaden is uijt
verkeerde nieuwsgierigheit derwaarts henen
te gaan.' Zij zagen daar een uiting van de
'Nijkerkse beroeringen', een heftige protestante
opwekkingsbeweging.
Dit reisverslag toont ons een glimp van
de belevingswereld van deze achttiende-
eeuwse ambachtsvrouwe. Susanna Maria
Lonque maakte aantekeningen, nu gebruiken
we fototoestel of smartphone. Het middel
is veranderd, het doel niet: belevenissen
vastleggen voor het nageslacht, tonen waar je
geweest bent.
Bron:
Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Archief Heerlijkheden Oosterland, Sirjansland en Oosterstein, vip. inv. nr 1626.
11