IJJafce/dmjuukundi^rvuut
andeA& landen/ b&^&dïtesi/
henv &trv ^rv kenaU trv kand&
Tweede Wereldoorlog
- Vs
L-aer-r!
Automatisering
Historisch naslagwerk
De Ramp
Hij promoveerde in 1936 te Leiden cum
laude op het proefschrift Onderzoekingen in
de Hoofden in verband met de gesteldheid der
Nederlandsche kust. Van Veen kwam hierin tot
de conclusie dat het uitgeschuurde zand in het
Nauw van Calais (de Hoofden) geen invloed had
op de Nederlandse kusten.
De kustverdediging werd een groeiend
probleem voor Rijkswaterstaat. Van Veens
nota 'Te verwachten stormvloedstanden op de
beneden rivieren' van 1939 was de aanleiding
om de Stormvloedcommissie in te stellen.
Hoofdingenieur J. van Veen was er aanvankelijk
secretaris van.
In de Tweede Wereldoorlog er is door de top
van Rijkswaterstaat uitvoerig gebrainstormd
over mogelijke oplossingen voor de gevaren
van stormvloeden en verzilting. Van Veen kreeg
de opdracht de diverse problemen en plannen
samen te vatten. Hij schreef het 'Drie- Vier- en
Vijfeilandenplan'.
In deze plannen werden de Zuid-Hollandse en
Zeeuwse eilanden met dammen aan elkaar
verbonden. Verkorting van de kustlijn zorgt voor
een relatief gemakkelijkere kustverdediging.
Slechts een deel van die plannen werd
uitgevoerd; de Oude Maas (1950) en de
Braakman (1952) werden afgedamd.
Doordat Van Veen in Duitsland bekend was
door zijn betrokkenheid bij waterwerken in
de Duitse Bocht werd hem en zijn gezin door
de bezetter aanvankelijk niet veel in de weg
gelegd. Toch stelde Van Veen uitgewerkte
plannen en tekeningen op ingenieuze wijze
veilig. Zijn jongste dochter was daarbij
betrokken.
Tijdens en na de oorlog voelde Van Veen zich
op een zijspoor gezet door Rijkswaterstaat. Met
rapporten die hij schreef, werd niets gedaan.
(M Ut «NU*
PIJ* <^«J
J«M V*'i
31-1- iwjfc. ,-uas
Sw>Km .LjV
NOTA
yuFuLANDLNPLAN
VtBUNOtNOSUTWECJKHtDCN
UNU K NCDCflUNOSCK
Hl l DKLTAI'liAN
Affiche voor het Jaar van Johan van Veen 2019.
Fotograaf Karen van Burg, Stichting Blauwe Lijn.
Hij reageerde daar niet erg diplomatiek op,
hetgeen de niet optimale relatie met zijn
superieuren niet verbeterde.
Hij hernieuwde zijn contacten met directeur
Stephenson van het Engelse bedrijf Keivin
en Hughes waarmee hij als hoofd bij de
studiedienst Benedenrivieren zaken gedaan
had. Van Veen raakte bij tal van buitenlandse
waterbouwkundige projecten betrokken.
Waterbouwkundigen uit andere landen
bezochten hem om zijn kennis en kunde.
Getijdenberekening is een complexe materie,
die vóór de komst van de computer voor
namelijk handmatig moest gebeuren en
zeer tijdrovend was. Om die tijd te verkorten
zochten waterbouwkundigen naar snellere
maar betrouwbare opties. Van Veen speelde
hierbij een voortrekkersrol. Hij dacht een
oplossing te vinden in het berekenen met
behulp van het elektrisch-hydraulische
analogon. Rijkswaterstaat gaf vooralsnog de
voorkeur aan het rekenkundige model. Met
zijn medewerker J.C. Schonfeld bouwde Van
Veen verder. Na twee proefmodellen kwam in
10
Installatie van de Deltacommissie op 21 februari 1953. Nationaal Archief,
Fotocollectie Anefo; fotograaf Daan Noske. Ibegangnr. 2.24.01.03.
1954 de voltooiing van een complex analogon
voor getijanalyse, het grote 'Elektrisch model
voor Waterlopen'. Het model functioneerde
naar behoren en kon als concept overtuigen.
Vervolgens werd de Delta Analogon Reken
machine, de Deltar, gebouwd. Van begin
jaren zestig tot 1983 werd de - steeds door
ontwikkelde - Deltar gebruikt bij de uitvoering
van de Deltawerken.
Ondanks drukke werkzaamheden had van Veen
nog tijd een boek te schrijven met de titel:
Dredge, Drain, Reclaim, the art of a nation. Een
historisch overzicht van de polderbemaling,
baggerwerken en droogmaking van Nederland
en visies voor de toekomst. In de eerste uitgave
is een hoofdstuk van een zekere 'Dr. Cassandra'
opgenomen. Deze waarschuwt voor de slechte
staat van de zee- en rivierdijken. Na 1953 bleek
dit hoofdstuk van de hand van de schrijver zelf
te zijn.
Van Veen was geschrokken van de stormvloed
in 1943. Hij was verontrust door de eerste
resultaten van wetenschappelijke studies over
bodemdaling en zeespiegelstijging, waar toen
nog weinig over bekend was. Met een aantal
Duitse wetenschappers correspondeerde hij
over deze fenomenen. In de jaren vijftig zou hij
nader onderzoek doen naar bodemdaling.
Bovenal schrok hij van de resultaten van een
onderzoek naar de staat van de dijken dat twee
van zijn medewerkers onder andere in Zeeland
verrichtten. Tientallen kilometers dijk bleken
daar te zwak en te laag te zijn. Toen hij de
top van Rijkswaterstaat hierover rapporteerde
werd dit rapport terzijde gelegd. Twee dagen
voor de Watersnoodramp publiceerde de
Stormvloedcommissie nog een rapport, waarin
ze de afsluiting middels dammen van de
zeearmen in de Zuidwestelijke Deltawateren
adviseerde.
De stormramp van 1 februari 1953 werkte
als katalysator en in versneld tempo werden
dit gepubliceerde rapport en andere studies
uitgewerkt. De stemming in Den Haag sloeg
om van onverschillig in willig. Minister Algera
stelde al op 18 februari de negen leden
tellende Deltacommissie in. Van Veen werd
ambtelijk secretaris van de commissie en had
zo veel invloed.
Eind mei bracht de Deltacommissie al
haar eerste twee interim-adviezen uit. Deze
handelden over de sluiting van de moeilijkste
van de grote doorbraken in de Schouwse
en Duivelandse dijken. Het Deltaplan, een
samenbrengen van alle uitgebrachte adviezen,
volgde eind februari 1954.
11