-5- f DE "WEEL" ACHTER "Huize Pottere" TE NOORDGOUWE ALS VOGEL- BROEDPLAATS. J lieze weel moet, evenals zovele in 't Zeeuwse polderland, be schouwd worden als de sterk verlande weer land gewerden) Sreek of kolk, in het verre verleden bij een overstroming ont- J st aan Lt verre verleden kan intussen niet verder gaan dan 1374» in welk aar de polder Noordgouwe werd bedijkt, Schouwen daarmee aan Lrei- ihor geklonken en de zeearmen Gouwe en Sonnemaer werden gescheiden. 3 ringdijk, waarmee de dijkbreuk gedicht werd, wijst op twee dingen: at die dijkbreuk een aanzienlijke breedte had en dat de overstroming wam van de kant van de Sonnemaer. waterplas, riet- en beizenvelden in de loop der eeuwen als vogel- roedplaats betekend zullen hebben, kunnen we -helaas- niet nagaan, ond 1900 is de oppervlakte van de onrendabele gronden 4 HA, welke a 1914, toen het waterpeil in de polder 80 cm. werd verlaagd, gaande eg, doch aanmerkelijk ingekrompen. g meerkoeten, die er ten tijde van de eeuwwisseling broedden, ver wenen al gauw; het aantal eenden nam af. Maar gedurende de laatste jaar konden we als geregelde broedvogels toch nog en^kele eenden, .uten, kieviten, tureluurs, scholeksters, meeuwen en visdiefjes no ren en van de zangvogels de kleine karekiet. vallend was wel, dat in 1952 twee legsels van de strandplevier en et minder dan 20 volle klutenlegsels geteld v/erden, zodat de eige- aar, op Huize Pottere geboren, en"zeer op z'n vogels gesteld, het deelte moeraslandwaar de nesten lagen,met prikkeldraad afzette, dat het vee de eieren niet stuk^rappen zou, appig zouden we het kunnen noemen, dat hij een keer waarnam, dat een jner paarden, een mooie vos, een legsel kluut-eieren gemoedereerd peuzelde. Ook broedde er in 1953» nadat de stormvloed van 1 febru- i Schouwwn en Duivelend geïnundeerd had, een grutte, hadden eerlijk gezegd, meer van deze verjaagde Sohouwenaren verwacht, n de trelctijd was de plas met oeverland een geliefkoosde pleister- is vo'or de trekkers uit het noorden: zwarte- en groenpootruiters ose grutto's, diverse plevieren en nog al meer. hans (1959), nadat de Herverkaveling ook hier werkzaam is geweest, s de waterplas met z'n riet en biezen ingekrompen tot nog geen halve eet are, maar ligt het geheel binnen een afzetting van brede sloten, dat het vee er niet meer komen kan en wat dus nog rest geheel t^t lomein van de vogels gerekend mag worden. rby heef t de eigenaar, die gaarne zijn vogeltjes houden wil, het de hand, het waterpeil naar eigen believen te regelen, zodat het aagste gedeelte toch altijd water houden kan. lij deze stand van zaken mogen we er dus in de toekomst neg wel meer- Jere vogelsoorten broedende aantreffen, zij #et niet talrijk; eenden, lluten, waterhoentjes, een enkele kievit, een tureluur, een schol- Ikster, de kleine karekiet en, zoals de laatste jaren, enkele kch- I eeuwen en visdiefjes. Ie aanwezigheid van water dichtbij doet meerdere vögels ook nest elon lp naastgelegen weide- en akkerland. |en de trekkers uit het Noorden zullen in nazomer en herfst het hun- 3 er wel toe bijdragen om leven in de brouwerij ;te houden. oordgouwe.Vijverberg. JACHTVOGELS ■--* dit en volgend nummer van "Sterna" zullen wij enige vogelsoorten I nder de loupe nemen, die in feite buiten de werkingsfeer van de Vo- lelwacht vallen. I'jj doelen hier op de zgn. "jachtvogels" (gevederd wild) die in de "achtwet worden genoemd. aan de in die wet genoemde "schadelijke vogels" (schadelijk wild} uilen wij onze aandacht schenken, Jachtvogels

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1959 | | pagina 5