4 - Sen en ander over de putter Als ik me goed herinner was het in 1938, dat de toenmalige opziener o de bezittingen van het Slot Haamstede, wijlen de heer V/.de Vin, mij med deelde dat er in een van de fruitbomen van de Slottuin eenTPutter had broed. Tevens gaf hij mij de raad ook in onze boomgaard eens uit te kijk naar deze vogel. Volgens de lectuur nestelt dit dier gaarne in fruito men en aangezien in het begin van de dertiger jaren vele percelen zan grond aan de zoom van de Schouwse duinen met pit- en steenvruchten wg beplant, zou het dus mogelijk zijn, dat de Putter zich in deze nieuwe t gaarden vestigde. Mijn broer en ik begonnen uit te kijken naar dit vogeltje, dat we allee nog maar kenden als het zwervertje - dikwijls met een aantal soortgeno verenigd tot kleine groepjes - langs'Schouwens dijken en wegen, zoeken naar zaden van distels en andere composieten. Daarbij opvallend door z "bonte-lappenkleed jeHet heeft er de schijn van of dit beestje zich tijds heeft moeten tevreden stellen met allerlei kleine overschot jes u de "puimagewinkel" om zich daarvan een pak te maken. Hoe het ook zij' dit bonte voorkomen maakt het Puttertje tot een van onze mooiste voge Ons geduld werd wel erg op de proef gesteld. En reeds lang hadden we hoop op het aantreffen van een broedgeval opgegeven. Toch zagen we we Putters in de boomgaard. Vrijwel het hele jaar door. In de wintermaand dikwijls in gezelschap van andere vinkachtigen. Totdat we in 1948 bego met het dunnen van het fruit. Op oudere bomen is dit, wil men behoorl grote vruchten oogsten, noodzakelijk. En tevens begon het aantal bespu tingen met insekten- en zwamdodende middelen zich tot ver na de bloei der fruitbomen uit te breiden. Een en ander bracht mee, dat men als h ware ieder takje van iedere boom herhaaldelijk grondig onder ogen kree (door het dunnen en spuiten). Hierdoor ontdekten we in dat jaar onze ste twee nestjes. Een in een pereboom en een in een appelstruik. Blijk vonden de Putters toen de bomen eerst groot (hoog) en dicht genoeg o® hun tijdelijke woning aan toe te vertrouwen. In de jaren die nu volgden, vonden we steeds meer putternesten. De to bereikten we (voorlopig?) in 1958 met een aantal van 17. Verspreid ov een oppervlakte van ongeveer 6 ha. En waarbij dan vooral de plaats voo het eerste broed erg hoog wordt gezocht, d.w.z. in de windschermen, d bij ons bestaan uit Italiaanse populieren van ongeveer 20 meter hoog. zagen we op 20 mei 1959 reeds half volwassen jongen in zo'n populier rond 15 meter hoogte. Ook een rij elzen, met vrij brede bovenkroon werd als eerste broedplaats uitverkoren. Verder is me nog een vroeg broedg val bekend uit een aan de boomgaard grenzende particuliere tuin, in e groep coniferen. Vermoedelijk geven de Putters voor het eerste broed voorkeur aan de genoemde bomen, omdat het gebladerte van de fruitbone dan nog te doorzichtig is. Dit is eerst omstreeks begin juni op volle wasdom gekomen. We worden in dit vermoeden gesterkt doorda.t van een c dat we op 21 mei 1959 in aanbouw vonden op een overigens nog al tamel in 't oog lopende plaats in een Zigeunerin (appel), een paar weken la het legsel was geroofd (mogelijk door kauwtjes of Vlaamse gaaien). De meeste vondsten van nesten na juni waren in fruitbomen. Vooral in grootkronige met een dichte bladstand. Bij de appel b.c. in oude Goudri netten en bij de peren in Legipont. Het nest is dan meestal zo gebouwd dat het door enkele flinke bladeren vooral tegen waarneming uit de lui goed beschut is. Toch zijn er Put terpaart jes, die ook later in het jaa: nog voorkeur geven aan de populieren. Een nest van zo'n paar vond ik 26 augustus 1958 met half volwassen jongen. Mogelijk een derde broed?! 3 september vlogen de jongen uit. We waren hiervan getuige daar we ju vlak in de buurt aan 't plukken waren. Een van de jongen vond het bli| baar zo prettig in de nabijheid van de mensen, dat het zich onder het van allerlei putterlijk gekwetter bij mijn broer op zijn arm neerzette en daar zo lang bleef zitten, dat ik de mogelijkheid had thuis mijn camera halen en het geval te fotograferen. Vermeldenswaard is ook een broedgeval even buiten de boomgaard, in e ei van de perebomen in de Dorpsring van Burgh. Op nauwelijks 2 meter van woonhuis en bijna, boven het in de maanden juli en augustus (1958) wel i drukke verkeer. Het straatrumoer scheen de Putters niet te hinderen,l was blijkbaar ook het geval bij een paartje Futters in de Westduitse sti Trier. Toen ik in mei 1960 aldaar tussen de marktkraampjes door liep (over de Viehmarkt) hoorde ik opeens boven het rumoer het geluid van Putter. Het kostte me niet veel moeite in een van de op de markt staai acacia's het nest te ontdekken! Het laagst gelegen nest dat we tot nu toe vonden lag op manshoogte in

Tijdschriftenbank Zeeland

Sterna | 1961 | | pagina 4