- 7 -
voortplanten. Zij doen dit niet door eitjes te leggen, maar brengen,
zonder bevrucht te zijn (mannetjes zijn er immers niet) een aantal levende
jongen ter wereld. Men noemt dit parthenogenetische voortplanting. Die
jongen nu zijn weer allemaal wijfjes, maar een gedeelte ervan is gevleu
geld. Deze gevleugelde exemplaren gaan de wereld in ("migreren" wordt
dat genoemd; en vestigen zich op bepaalde kruidachtige planten. Daar
vormen zij, weer langs parthenogenetische weg, kolonies (ook weer uit on
gevleugelde en gevleugelde exemplaren bestaaü). We kennen ze zo o.m.
op onze tuinbonen, princessebonen, dahlia's, suikerbieten, maar ook op
onkruiden als akkerdistel, meidesoorten en kleine brandnetel.
Intussen zijn de op de kardinaalsmuts achtergebleven ongevleugelde
wijfjes ook weer op de beproefde manier voortgegaan met de gezinsvermeer
dering. Telkens vliegen daarbij de gevleugelde exemplaren naar hun kruid
achtige planten. Na. enige generaties komt echter het moment dat de zwar
te bomenluizen gehee"! van de kardinaalsmuts verdwenen zijn. De migranten
cp de bovengenoemde kruidachtige planten gaan echter de gehele zomer
door met kolonie vorming, altijd maar wijfjes voortbrengend. Tot er in het
najaar opeens een gehele genera,tie gevleugelde luizen wordt geboren en
daaronder bevindt zich een gedeelte mannetjes. En dan begint de grote
trek terug (het '''remigreren") naar de. winterwaardplantin dit geva,l de
kardinaalsmuts. Daar aangekomen brengen de wijfjes eerst nog een genera
tie wijfjes voort (langs parthenogenetische weg nog steeds). En deze
nieuwe wijfjes paren dan met de mee ge re migreerde mannetjes, waarna de
wintereitjes worden gelegd.
Dat zo'n luizenbevolking op de planten erg schadelijk is, spreekt van
zelf. Niet alleen wordt een groot gedeelte van de plantensappen door de
luizen weggezogen, maar laatstgenoemden zijn. ook. d.e overbrengers van
virusziekten. Zoals de door de landbouwers zeer gevreesde vergelings-
ziekte van de suikerbieten. Voor de landbouw is het dan ook van groot
belang jaarlijks het moment te weten, waarop de eerste gevleugelde zwar
te bomenluizen de winterwaardplant (in ons geval dus de kardinaalsmuts)
gaan verlaten. Er is dan immers een kans dat deze de suikerbietenvelden
zullen bereiken. De Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst (Goes) laat daartoe
in samenwerking met het Instituut voorrationele Suikerprod-uktie (Bergen
op Zoom) waarnemingen op de kardinaalsmuts of andere winterwaardplanten
verrichten om dat moment te weten te komen. De migrerende luizen kunnen
dan s als het ware door de suikerbietentelers met de gifspuit in de aan
slag worden opgewacht.
In I960 verrichtte ondergetekende deze waarnemingen voor Schouwen.
(Nadien heeft de heer C.A.Ha.rtog zich ermee belast). Een bepaalde tijd
van het voorjaar worden wekelijks enkele twijgjes op de aanwezigheid van
luizen gecontroleerd. Dit zijn iedere week dezelfde twijgjesdie daartoe
een merkteken hebb'en gekregen. Van het twijgje, waarop ik het grootste
aantal luizen waarnam laat ik hier even de wekelijkse tellingen volgen.
U kunt dan zien hoe het aantal eerst wat daalt, maar later enorm stijgt.
Het betreffende twijgje had 10 gemengde knoppen.
Er werden geteld op:
22 maart
29 maart
5 april
12 april
92 luizen
49
35
59
19 april
26 april
3 mei
10 mei
80 luizen
194
412-
508
Onder de 508 exemplaren van 10 mei waren 8 gevleugelde. Van toen af
kon men dus migra.tie verwachten.
We komen nu eerst weer even bij de vogels terecht, want onder hen vin
den we enkele bestrijders van de zwarte bonenluis. Op 15 maart 1960 zag
ik enkele goudhaantjes de kardinaalsmuts afzoeken en er eitjes of jonge
luizen wegpikken. Op 10 april kwam een fitis, die hetzelfde deed. Hij
vond ze blijkbaar erg lekker, want in de eerstvolgende dagen kwam hij er
geregeld op terug. Vanaf 13 april kwam dagelijks een paartje staartmezen
herhaaldelijk mee eten. Na. 26 april begonnen ook de huismussen zich er-
mee te bemoeien en vanaf 10 mei zag ik er nog de grasmus bij.
Hun ergste vijand vinden de zwarte bonenluizen (in t algemeen alle
bladluizen) in het lieveheersbeestje(één zo'n beestje zou volgens
waarnemingen een kleine 3000 bladluizen verwerken). Vanaf 12 april wa
ren deze kevertjes op zonnige dagen geregeld op de struik te zien. Op
26 april voor 't eerst, maar nadien herhaaldelijk zag ik ook kleine sluip-